Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

26 november 1876

van

Multatuli

 

Volledige Werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 (1987)

terug naar lijst

*26 november 1876

Brief van Multatuli aan Forster te Manstede. Afgedrukt in S.F.W. Roorda van Eysinga, Multatuli en spiritisme, Naar de oorspronkelijke handschriften uitgegeven. 's-Gravenhage, 1891, blz. 3 en - in Multatuli's spelling - overgenomen in Ter gedachtenis aan Multatuli 1887 - 19 Februari - 1892. Amsterdam, 1892, blz. 65. (M.M.). Hierbij staat aangetekend: De naam ‘Forster’ is gefingeerd, doch de brief lykt ons authentiek.

De emeritus predikant Roorda van Eysinga tekent aan: Forster is de verdichte naam van een Nederlander, ernstig beoefenaar van het Spiritisme, begaafd magnetizeur en schrijvend Medium; Manstede is de verdichte naam van de stad zijner inwoning, een stad in Nederland. De heer Forster heeft geen bijzondere reden om zijn naam te verbergen en is gaarne bereid zich voor ernstige onderzoekers te verantwoorden over de stukken, die hij mij ter uitgave toevertrouwde; maar het scheen verkieselijk, dat de naar waarheid vorschende lezer al zijn aandacht wijdde aan de stukken zelve, om daarnaar alleen zijn oordeel te vormen.

In de brochure Multatuli en Spiritisme fungeert onderstaande brief als inleiding bij een aantal door ‘de geest van Multatuli’ in 1890 aan de heer Forster doorgegeven boodschappen.

Wiesbaden, 26 November 1876.

Geachte Heer Forster!

Vriendelyk dank voor uwen brief, die me zeer oprecht en welmeenend voorkomt. Wat ik tot nog toe van spiritisme kon te zien, of over spiritisme te lezen krygen was zóó, dat ik me zou geschaamd hebben, my daarmee te hebben ingelaten, indien ik my niet verantwoord voelde door de begeerte alles te onderzoeken. Toch was, ronduit gezegd, m'n onderwerp van studie iets anders dan 't spiritismus zelf. Ik observeerde de manier waarop 't zelfbedrog werkte. Ik ben (in heel anderen zin natuurlyk) spiritist genoeg om te weten, dat gy 'n oprecht mensch zyt en dat ik me schuldig maken zou aan lompheid, indien ik uw welmeenend aanbod om me door het zenden van 'n paar werkjes, die over de zaak handelen, te onderrichten, van de hand wees. Maar ik ben zeer tegen 't onderwerp ingenomen. Wees daarop verdacht!

De werken van Allan Kardec hebben me niet bekeerd.

Een schoonzuster van me, die zich geheel en al aan spiritisme wydde en die N.B. op velerlei gebied 'n heftige tegenstandster van my was, zóó zelfs dat ik vele jaren lang taal noch teeken van haar ontving, schreef me dat ‘de geesten’ (wie, weet ik niet) haar gezegd hadden:

‘Multatuli is 'n apostel der waarheid’

Ik antwoordde: ‘in m'n hoedanigheid van apostel der waarheid ontken ik 't bestaan van geesten.’

Nooit heb ik vernomen hoe ‘de geesten’ zich gered hebben uit het (cretenser leugenaars-) dilemma, dat hieruit voortspruit.

Éen vraag, waarde Heer. Hebt ge ooit door 'n Geest eenig vraagstuk zien oplossen, dat niet opgelost was, of niet opgelost worden kon, door 'n niet-Geest?

Ik zal de werkjes, die gy my toezegt, ter goeder trouw bestudeeren en u mededeeling doen van den indruk dien ze op my teweegbrengen; 't adres van uw brief was goed.

Na beleefde groete met achting (want ik bespeur achtenswaardigheid in uw brief!)

UwWelEd. dw. Dienaar

Douwes Dekker.

Nooit doet 'n gewoon geloovige (Protestant noch Katholiek) de minste poging om my te overtuigen van de stevigheid der grondslagen van zyn Geloof. Dit neem ik hun kwalyk! Dat ik ten laatste een àl te herhaald beproeven om me hun meeningen waar te doen schynen, uit verveling en tydgebrek zou moeten afwyzen, is waar. Doch zoover komt het niet. Ze beginnen niet eens! Integendeel ze ontwyken den stryd, en dit is geen blyk van overtuiging en oprechtheid, dunkt me.

Door my te bekeeren zou 't ‘Godsryk’ meer winnen, dan door 't toebrengen, van 1,000,000 Alfoeren tot ‘de Gemeente des Heeren’. Is dit niet waar?