Multatuli.online

24 maart 1876

Brief van Multatuli aan Willem Pik. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

als ge weer schryft, en ik antwoord niet, of niet terstond, neem 't niet kwalyk. Ik moet economisch te werk gaan met m'n uiting. [1.] Later boven de aanhef bijgeschreven.

Wiesbaden 24 Maart 76

Waarde heer Pik, vriendelyk dank voor uw brief. Ja, Loffelt's hartelyk stuk heeft my in veel opzichten genoegen gedaan, en 't doet me leed dat hy nu den toorn van Jupiter op zich geladen heeft. De naam ‘Jupiter’ vind ik wel wat te mooi. De opmerking wordt ook gemaakt door den heer Schippers [2.] Zie bij 11 maart 1876. (in de ‘Nieuwe bydragen voor 't Onderwys’) en daarop volgt: ‘Jupiter hanteerde den bliksem en geen geessels.’ Welnu, ook dat laatste woord had ik anders gewild. Daar had iets vuils moeten staan, vind ik. Èn op 't jupiterschap èn op die ‘geessels’ zal V. Vl. zich verhovaardigen. 't Is jammer, hem hiertoe oorzaak, aanleiding of voorwendsel te verschaffen.

Wat nu de hoofdzaak aangaat... neen, eerst dit nog: ik heb V. Vlotens aanvallen maar zeer gedeeltelyk gelezen, nam: 1½ of 2½ (dit weet ik niet meer) nummer van ‘Onze Tolk’. Maar ik ken den geest, de stemming, de kleur. Wat het zakelyke aangaat, moest ik nu uit L's stuk nog nieuws leeren. Dìt weet ik, dat V.Vl. my aanvalt in m'n byzonder leven. Welnu, hy is slecht geïnformeerd. Maar dit kon Loffelt niet weten of behandelen. Dit zou ikzelf alleen kunnen doen, als 't me schikte een debat daarover te brengen voor 't forum van ‘Publiek’. Ziehier juist het kwaadaardige van zulke aanvallen. Men verlaagt zich al door 't behandelen zelf. Ik zeg nog-eens dat ik V. Vl's stukken niet gelezen had, maar in 'n Rotterdamsch Tydschriftje [3.] Nl. De tolk van den vooruitgang, dat verscheen bij J. van der Hoeven te Rotterdam; zie Begin november 1875. vond ik 'n stuk van den jongen Cohen Stuart, wiens vader ik op z'n plaats had gezet, en daaruit vernam ik:


‘Dr V. Vloten heeft aangetoond (?) dat hy (DD) z'n vrouw 't leven tot 'n hel maakte’.

Moet ik nu aan 't verzekeren gaan dat dit laster is? Ik kan méér doen dan ‘verzekeren’ ik kan bewyzen dat de verhouding tusschen m'n vrouw en my juist, precies, zóó was als ik in Havelaar en Minnebr. schetste.


(Nòg precieser dan men gissen kan! Wat aangezien is voor mooischryvery van myn kant, was letterlyk waar. Eén voorbeeld. Het duitsche versje in den Havelaar is getrokken uit brieven van m'n vrouw. Een duitsche dame vroeg me wat ze schreef, en toen ik haar brokstukken voorlas en vertaalde zei ze: ‘dat is lieve poëzie, men hoeft het wat maar terecht te zetten’. Dit deed ik toen, op haar verzoek, en verzon geen woord.
Die stemming is gebleven tot haar overlyden toe, tgeen ik uit haar brieven bewyzen kan. Meent men nu dat ik om 'n vuilik als V. Vl. tot zwygen te brengen, die brieven moet uitgeven? Ik ril by de gedachte!

Och, 't is zoo bitter op zóó 'n terrein gesleept te worden! In hoever van Vloten weet dat-i liegt, kan ik niet berekenen, maar dat-i 'n groot gedeelte van z'n aantygingen uit z'n duim zuigt, moet waar zyn. Want hy heeft m'n vrouw gesproken, en zy uitte zich over my altyd met liefde, en zelfs overdreven geestdrift. Ze was altyd woedend tegen haar familie die gedurig trachtte haar van my aftetrekken. (Zie Havelaar, laatste uitg. bl. 294. [4.] Zie V.W. I, blz. 265. De daar bedoelde brief is [5.] is: oorspr. stond er was. inderdaad geschreven, en was van m'n zwager Van Heeckeren iemand die z'n hof maakte by den invloedryken Duymaer van Twist!)-

Nu, basta daarover voor 't oogenblik! Of alleen dit nog: als ik Publiek niet te zeer verachtte om ‘mémoires’ te geven, zou men zich zeer verwonderen over al 't nieuws dat men van me hooren zou. Precies andersom dan verteld wordt. M'n principes voor anderen, zyn zeer, zeer liberaal, en voor myzelf leef ik - op zeer weinige en nooit langdurige uitzonderingen in m'n jeugd na! - als 'n profeet in de woestyn, als 'n kluizenaar. Niet uit styfheid van begrippen, ook niet uit smaak, (want ik houd van vrolykheid!) maar omdat ik m'n tyd, m'n hoofd, m'n stemming, altyd noodig had voor wat anders dan gewoon genot. M'n eenig genot is altyd denken, studeeren, onderzoeken, geweest. En dan te worden uitgemaakt voor 'n liederlyk sujet, 't is wat erg!-

Het stukje over V.D.L's aanval [6.] Zie 25 dec. 1875.... och, zulke dingen zyn zoo verdrietig. Die man is bitter gestemd, dit weet ik, en zoekt nu afleiding in luk-raak aanvallen. Hy wist niet dat àlle Insulinders en bovendien millioenen bewoners van vastland-Indie den Islam nooit anders noemen dan Slam. Hy wist dit niet... omdat het niet in 'n boek stond! ('t Is eenvoudig 'n feitelyke waarheid. Vraag eens aan iemand die in Indie was, hoe men daar 'n mahomedaan noemt? Het antwoord zal zyn: orang Slam.)

Maar, gesteld eens dat ik ongelyk had, waarom dan op-eens me zoo uitteschelden? ‘morsen’ ‘etymologische kluchten vertoonen’. Kan ik 't helpen dat zoo'n man alles uit 'n boek moet halen? Maar zulke ontmoetingen bederven de stemming! Lees eens die laatste alinea van noot 20 op den Havelaar [7.] Zie V.W. I, blz. 325., en vraag u af, of men voorzien kan, over zoo-iets te worden uitgescholden? Men wordt huiverig 'n pen in de hand te nemen.-

R.v.E. is 'n brave kerel, de eerlykheid in persoon. Ja juist daardoor loopt hy wel eens zichzelf voorby. Dit kan zyn, en uw opmerking zal wel juist wezen.-

M'n ‘Blyspel’ ben ik aan de heeren Le G. v. Z & H. in-gemoede schuldig. Maar ook aan Funke heb ik schuld. (Ik bedoel ook hier niet: finantieel.) En Waltman wacht op de nieuwe Specialiteiten. Welnu, al die drie... firmaas zal ik maar zeggen, behandelen my even lief en hartelyk. Hun eigen belang lydt er onder, en toch dringen ze niet scherp aan, omdat ze weten dat m'n gemoed gewond is. [8.] De volgende zin begon oorspr. met Máár. Al die dingen wachten op genezing. De V. Vlotens weten niet wat ze doen! En... ze hebben veel meer gedaan, veroorzaakt, uitgericht, dan ze weten!-

Wees zeer vriendelyk gegroet, en breng ook by gel. m'n groet over aan den heer Mansholt, van

t.a.v.

DouwesDekker

Wat beteekent in de Volkstaal, 't woord Jat? Zeker is 't Celtisch. Of is 't de platduitsche j voor G? Zeggen de Munsterlanders (als de Berlyners) Jott voor Gott? ik denk 't niet.