Multatuli.online

8 februari 1876

Brief van Multatuli aan J.M. Haspels. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Beide velletjes in blauw potlood genummerd: 1 en 2; tevens met blauw potlood in zelfde hand boven de aanhef aan de drieeenheid.

aan de drieeenheid [1.] drieeenheid: Le Gras, van Zuylen en Haspels.

Wiesbaden 7 februari 1876

Waarde Haspels! Al vyf dagen ligt uw brief van den 1n op m'n tafel, en ik zie tegen de beantwoording op omdat ik 't land heb iets anders te schryven dan dat ik kom! Met die gedachte zit ik nu al zoo lang ik te Wbaden ben teruggekeerd. Gedurende al die maanden ben ik één preoccupatie. Hoe dit op m'n werk influenceert, is te begrypen. Het beschryven alleen van de voortdurende stoornis die me m'n kalmte rooft, zou 'n arbeid zyn.

Ik begryp dat gy, met uw voortdurend reizen en trekken, niet op de hoogte kunt zyn van dagblad- en tydschriftpers. Ook ik lees niet alles, maar toch wordt ik au courant gehouden van wat er my betreffende verschynt. Er komt by wyze van spreken, geen post aan die me niet òf verdriet brengt, òf agitatie. Sedert eenigen tyd schynt het schelden op my, 'n soort van broodwinning geworden te zyn. De ordinaire raad: ‘ik zou 't me niet aantrekken’ helpt niet veel. Eerstens weet niemand wat-i ‘zou’. En vervolgens ben ik 'n zeer gewoon mensch, niets dan 'n mensch. My doet het schoppen van 'n ezel even zeer als van 'n bastert-arabier [2.] bastert-arabier: afstammeling van edel paardenras., al beweren dan sommige frazenmakers die zich filosofen noemen, dat dit het geval niet wezen moet.

Behalve nu werkelyk verdriet, word ik overstroomd met meer indrukken dan ik verslikken kan. Zeker ligt hiervan de fout gedeeltelyk aan mezelf, omdat ik niet gaarne aandoeningen van me afschuif. Maar 't is dan ook wezenlyk kurieus, zoo als men van alle kant met agiteerende dingen op me aanstormt. Het loopt in 't zotte. Voor 'n paar dagen nog moest ik uitvoerig uitleggen waarom ik me niet kon inlaten met het onderzoeken van twee plannen, een: over luchtschepen à rotation [3.] à rotation: met schroef- of propellor-aandrijving. (de briefschryver woont te Parys) en een over 't droog maken van den Biesbosch! Waarom ‘uitvoerig uitleggen?’

Wèl, ik hàd reeds gedacht me met 'n enkel woord van de zaak aftemaken, maar 't baatte niet. En, onbeleefd mocht ik niet zyn, want de briefschryver is 'n zeer goed mensch aan wien ik bovendien verplichting had. Te gelyker tyd kreeg ik 'n stuk uit Berlyn, van zekeren Sturz, oud consul te Brasilie over de emigratie en immigratie van Chinezen. Ook dien man mocht ik niet brusqueeren, want hy is byna 80 jaar, en niet zeer gelukkig. Vandaag kreeg ik (ja, 't loopt in 't zotte!) 'n brief uit New York, over de afleiding van 't woord sjeriff. Nu, zulke dingen kan ik deponeeren! Maar de meeste zaken moet ik wel behandelen, of (wat even lastig is) lang en breed uitleggen waarom ik ze niet behandelen kan. Altyd door liggen er brieven en pakketten die ik niet geopend heb.

Ik hoor U zeggen: ‘Wèl, ik zou dat alles ligter opnemen!’ Ja, dit moest ik ook, maar meestal heb ik 'n reden om wèl te antwoorden, al is 't niet by te houden! In den Spectator van 25 December word ik uitgescholden, en dit geschiedt alleen omdat ik dien man niet geschreven, en niet bedankt had voor 'n present-Ex. van 'n boek dat-i geschreven had! De letterkundery is 'n waar wespennest. Hebt ge o.a. de recensie van Alb. Thym gelezen, over Vorstenschool? [4.] Zie V.W. XVII, blz. 746-7. Ze staat in de ‘Dietsche Warande.’ Zoek die eens op, als ge tyd hebt! Nu, hy is de eenige niet. Ook V. Vloten zegt dat Louise niets dan ‘onbekookte en opgewonden taal’ spreekt. Volgens A.Th. is de Vorstenschool ‘een aaneenschakeling van gemeenplaatsen’ en ‘eene kakografie van 't begin tot het einde.’

Maar zulke dingen zyn 't ergst niet. Enfin, als ik nu dáárover ga seuren, komt er geen eind aan.

Wat me ook veel ergernis baart, is de duitsche vertaling van den Havelaar. Die is ellendig. De vertaler kent geen hollandsch, zoodat het duitsch publiek me voor 'n gek moet aanzien, want hy laat me de zotste dingen zeggen:

neussnuiten heet: ‘neugierig sein
by ons wordt de Heer gediend } heet: ‘m'nheer kan by ons komen eten.
Nederland is Nederland gebleven, omdat onze oudeluî op hun zaken pasten, en omdat ze 't ware geloof hadden.
Dàt is de zaak! }
heet: ‘Niederland ist Niederland geblieben.’ Geen woord meer! Ik denk dat de Duitschers dankbaar zullen zyn voor de communicatie.

Zóó mishandelt my de vent overal! Nu vorder ik van hem dat-i openlyk erkennen zal geen hollandsch te verstaan, en dat dus zyn duitsche Havelaar niet de Hollandsche is. Dáárover natuurlyk 'n verdrietige correspondentie. En moeite met de nieuwe vertaling die door 'n duitscher te Londen bewerkt wordt. Uit Rio Cuarto (ik kende die plaats niet, maar ze schynt in de Argentynsche Republiek te liggen, hoofdpl. Buenos Ayres) zond men my een spaansche courant, waarin stond dat de Havelaar eerstdaags in 't Spaansch verschynen zou. Misschien weet ge dit, want de holl. Couranten hebben 't meegedeeld. By dit zeer onvolledig lystje van m'n preoccupatien ('t zou lang worden, als ik 't kompleet maken wilde!) komt de knagende smart over 't verlies van m'n kinderen. Als dat denkbeeld in my opkomt, valt de pen me uit de hand. En boven alles, het besef dat ik nog iets zeer byzonders te doen heb voor m'n dood, de vrymaking van Insulinde. Die zaak gaat te goed. De steen rolt harder dan ik wilde, en 't staat te vreezen dat hy met 'n bons beneden komen zal op 'n oogenblik dat ik, die me niet roeren kan, niet zal kunnen wezen waar ik op dat oogenblik wezen moest! Het zou zeer jammer zyn, zoowel voor my als voor de zaak. 't Staat te vreezen dat anderen (en de beste soort van menschen niet!) de vruchten zullen plukken van myn gewurm. Dit kwam er minder op aan, als 't niet tevens de zaak schaadde, en de landen die goed by-een gehouden en geregeerd, een der schoonste Ryken van de wereld zouden vormen, ten prooi geven zullen aan aventuriers en schuimloopers uit alle werelddeelen. Dat Holland er wordt uitgedreven, staat vast. Maar als 't zoo geschiedde, dat de menschenvriend later de hollandsche knoeiregeering nog terugwenschen moest [5.] moest: oorspr. stond er zou., och 't zou zoo jammer wezen! Om dit te beletten, zou ik altyd loisir moeten hebben, materieèl en moreel. En dit is me niet gegeven! Ik heb soms werk de korrektie van den nieuwen druk der Ideën en van de Specialiteiten bytehouden, of altans om te zorgen voor de kleine uitbreidingen of ophelderingen die de lezer in 'n nieuwen druk verwacht. In een nootje [6.] Zie V.W. IV, blz. 688. by den nieuwen druk van Ideen III worden L.G, V.Z. & H. met dankbaarheid genoemd. [7.] Deze zin is later toegevoegd.-

Ziedaar 'n onvolledig schetsje van allerlei dingen die... volstrekt niet op 'n Blyspel gelyken. Dat er in m'n lamlendigheid ook iets is van eigen schuld (gebrek aan economie met m'n aandoeningen!) is zeker! Maar wat baat dit? Het stryden tegen préoccupatie is préoccupatie, en de ziekte der ziel voedt zich met de middelen die ik met oprechten goeden wil aanwend om te genezen. Kyk, daar betrap ik mezelf op heeterdaad! Is niet 't schryven van dezen brief een blyk van te weinig economie? Dit kan wel wezen, maar eens begonnen, moet ik voortgaan, anders wordt het 'n kind met 'n waterhoofd! M'n correspondentie met Indie, is vermoeiend. Uit alle kranten en brieven die me vandaar onder de oogen komen, blykt me dat het gezag van Holland vreeselyk geknakt is. Tot m'n verwondering nam 't Vaderland onlangs (wel is waar met afkeuring!) een stuk over, waarin ronduit op afval, revolutie, onafhankelykheid, gedoeld wordt. De particuliere brieven die ik ontvang, zyn nog duidelyker. Och, zoo jammer als ik te laat kom! En dit zal 't geval worden, als ik niet door werk te leveren, me zal kunnen bewegen naar welgevallen. En 't werken gaat slecht zoolang ik zoo gepréoccupeerd ben! Dat loopt in 'n kringetje rond, helaas!-

Meen niet dat het benefiet van Le Gras [8.] De huldigingsvoorstelling van Le Gras vond plaats op 3 februari 1876. my onverschillig liet. M'n vrouw had het in 't Kurhaus in 'n krant gelezen, maar 't was reeds te laat om 'n groetje te zenden. Nu is ze juist er weer heen om te zien hoe 't (volgens m'nheer Haverk. v.R. [9.] Haverk. v. R.: Haverkorn van Rijsewijck, toneelrecensent van de N.R.C.) afgeloopen is. Wy beiden hebben er dien avend veel aan gedacht. En... aan de heele tooneelzaak! Uit al de plannen en kombinaties kan ik niet wys worden. Maar ik houd me nu maar aan de hoop dat gyl. de haagsche concessie krygt. Ja, dat reizen en trekken is vreeselyk! Niet alleen om de lichamelyke vermoeienis, maar 't breekt den lust tot studie. De artist wordt ambachtsman. Ik beweer dat niemand meer studie en beschaving noodig heeft dan de tooneelspeler. Maar ik bedoel hiermee niet wat de meesten er mee meenen namelyk dat er zoo'n byzondere behoefte zou bestaan aan ‘fesoenelykheid.’ Er is wáár en valsch fatsoen, en aan de ware soort van dat artikel zal 't publiek waarlyk wel even veel behoefte hebben als de tooneelspelers! 't Is 'n klucht hoe elke ploert op fatsoenlykhedens aandringt. De redakteur van 't Nieuws v.d. D. is 'n lieve genadige [10.] genadige: oorspr. stond er edele. goedertierene man. Hy stelt du haut de sa grandeur [11.] du haut enz.: met een air van superioriteit (fr.) voor, de tooneelspelers te verbeteren, en roept uit: ‘Waarom zouden we hen niet in onze salons ontvangen?’ Hoe goedig, niet waar? Verbeelje 't ‘salon’ van zoo'n ploert van 'n De Veer!

Cremer in z'n (onbeschryflyk slecht geschreven) roman, laat den triumf der kunst bestaan in... 't krygen van 'n hand van den Commissaris des Konings! Dáárvoor zou 'n mensch toch veel doen, niet waar?

De slotsom is dat Publiek, blykens de taal van z'n woordvoerders, niet weet wat kunst is. Ik schreef onlangs daarover een en ander aan V. Hall. Hy zal 'n uittreksel uit m'n brief plaatsen in 't orgaan van 't Tooneelverbond [12.] Zie Medio februari 1876., en m'n denkbeelden bespreken, waarmede hy 't niet eens is. Best! Met 'n achtenswaardig en bekwaam man als de heer V. Hall, is zoo'n wryving aangenaam. Ik ben tegen de Tooneelschool voor kinderen. (LeGr. is tegen de tooneelschool in 't algemeen, meen ik. Nu, dit zal blyken.) M'n brief aan V.H. was zeker onvolledig, maar na zyn repliek zal ik de zaak uitwerken.-

Hoe dit alles zy, de beweging op 't gebied van tooneelspeelkunst is 'n heerlyke zaak, en een van de weinige schoone verschynsels onzer dagen. Maar je zult zien dat àls we iets vooruitgaan, altyd kwakzalvers en onbevoegden met den lof en de vruchten zullen gaan stryken. De Mr Bank's e.d. [13.] Mr. Bank: Mr. John Eric Banck (1833-1902), nederlands dichter en begunstiger van het toneel. (Niet dat ik wat tegen den man heb, maar wat heeft hy voor 't tooneel gedaan, dat hem stempelt tot voorganger?)

8 februari

M'n vrouw heeft me rapport gebracht over de uitvoering van de Neven. [14.] De Neven: komedie van P.T. Helvetius van den Bergh (1799-1873). 't Oordeel van H.v.R. over 't stuk kan heel gegrond zyn. Hoofdzaak was my nu dat de zaak goed bezet schynt geweest te zyn. Dat de ‘Neven’ verouderd zyn, kan waar wezen, maar dat ons Publiek vervloekt lastig is, is óók waar. Ze slikken de zotste dingen als ze maar vertaald zyn, en in oorspronkelyke stukken eischen ze volmaaktheid. Ik geloof niet dat één stuk van Scribe genade vinden zou als 't in 't Hollandsch geschreven was! (Er zyn hemeltergende vodden by!)-

Ge merkt dat ik telkens uitstel om te antwoorden op den hoofdinhoud van Uwen brief! Ik was er zeer van getroffen, en juist dit maakte my 't antwoorden met een enkel woord moeielyk. En dáárvan 't uitstel! En dáárom nu ook zoo'n lange brief! Ik dank U hartelyk, beste kerels, en erken dat Uw hulp best te pas kwam. 't Is wáár dat ik dikwyls in den brand zit. Funke is en blyft best voor my, ik kan hem niet genoeg roemen, maar ik lever te weinig om zonder indiskretie m'n achterstand grooter te maken, daar hy après tout [15.] après tout: tenslotte (fr.), hoewel zeer soliede, geen bankier is. Ik ben tegen over hem nagenoeg in dezelfde positie als tegenover Ul. met m'n Blyspel. Ik ben als iemand die graten in de keel heeft. Geheel beteren kan dit niet, maar wel zooveel toch dat er 'n eind komt aan die vervloekte onmacht. De wys waarop ik door Ulieden ben behandeld geworden, is een liefelyke bloem op m'n weg. En - zelfs dìt werkt soms agiteerend op me! Als ik nu en dan iets hoor van Uw gewurm en dan bedenk dat ik nièt help, maakt me dit beroerd. Toch kan ik m'n geest niet willekeurig opwekken. Daarby komt het verlammend denken aan de soort van kritiek! Die loopt hoe langer hoe meer in 't gemeene en jongensachtige, en by elken regel dien ik schryf, stel ik me beoordeelingen voor den geest als byv. van Albedingk Thym die beweert dat, in Vorstenschool:


‘De Walbourg spreekt alsof 't haar in 't hoofd is geslagen.’ Dit zegt hy!

Ook:


dat het publiek onmogelyk kan nagaan waarom Herman ‘neen’ roept, als v. Huisde de zaak met geld wil goedmaken.

Zulke aanmerkingen maakt hy by dozynen! En Alb. Thym behoort tot de ‘gevierde letterkundigen’. Ik erken dat ik me aan dergelyke zottepraat niet storen moest, maar 't is nu eenmaal zoo dat ik er me wèl aan stoor. En dit verlamt me. Maar ge zoudt dit beter begrypen als ge, zoo als ik, alles onder de oogen kreegt, wat me van publiek weervaart. 't Is walgelyk. Zy die 'n Tooneelschool oprichtten, mochten liever eens denken aan 'n school voor publiek.-

Nu begin ik me te vragen of ik ook indiskreet ben dat ik U, by al Uw drukte zoo'n langen brief schryf? In godsnaam, ik deed het omdat een enkel droog woord van dank me zoo dor voorkwam. Even als in m'n laatsten brief zeg ik dat ik 't Blyspel maken wil, en maken moet. 't Kan in-eens klaar zyn, want het zit 'm niet in tyd, maar in een oogenblik van stemming. Weest allemaal heel hartelyk van my gegroet, ook van m'n vrouw die (op Funke's voorstel) bezig is een Bloemlezing uit m'n werken te maken. Adieu, beste Kerels, gelooft dat ik er heel veel ergernis van heb dat ik U in al Uw tobbery nog niet te hulp kwam.

Hartelyk gegroet

Uw vriend

DD