Lijst van brieven op datum
30 januari 1876
van
Multatuli
aan
A.C. Loffelt (bio)
Volledige Werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 (1987)
30 januari 1876
Brief van Multatuli aan A.C. Loffelt. Drie dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.)
Wiesbaden Januari 76.
Waarde Heer Van Loffelt!
Ik ontving zoo-even ter inzage, 't eerste nummer van den Kunstbode [1.] De Kunstbode: zie bij 10 januari 1876. waarin alweer eenige liefelykheden van V. Vloten. Nog altyd weet ik niet of 't me zal gelegen komen de stukken van dien man grondig te beantwoorden. Hy liegt! Maar om dit aantetoonen, moet ik zeer intieme verhoudingen aanroeren en blootleggen, die te fyn en te goed zyn voor 'n grof publiek. Dit stuit me, daar ik te doen heb met 'n partner wien niets te grof is. Toen ik den Havelaar schreef, kende ik ‘Publiek’ niet. Al wat ik in dat boek openbaarde omtrent de verhouding tusschen my en m'n vrouw, was niet alleen wáár, maar zelfs voor 'n deel letterlyk de waarheid. Zoo is byv. dat duitsche versje niets dan 'n byeenbrenging van gezegden uit brieven van m'n vrouw. Ik maakte dat - zegge: arrangeerde maar - op verzoek van 'n dame te Cassel, [2.] Wrschl. Ottilie Coss-Katzenstein. Vgl. V.W. X, blz. 16-17. die me vroeg of ik goede tyding van huis had? Dat is lang geleden! Maar tot het laatst toe, was de verhouding niet anders! Daarvan kunnen dozynen, ja misschien honderden, brieven getuigen. Men houde my ten-goede dat ik er tegen opzie die brieven te publiceeren! Dat ‘men’ een-en-ander in myn wyze van doen niet begrypt, kan ik niet helpen. Als ik er toe overging, memoires te schryven - waartoe meer loisir zou noodig zyn dan my gegund is! - zou men misschien verbaasd staan over - och neen, men zou zeggen dat ik loog. En intusschen was zeker doel bereikt, dat - bewust of onbewust - aan 't eind van dien weg ligt. Dit namelyk dat ik die m'n plicht deed, ik die de maatschappy aanklaag van onzedelykheid, gebracht werd op 't bankje van beschuldigden. Die positie accepteer ik niet. Ik ben een goed mensch, en gaf daarvan dure, zeer dure bewyzen. Van 't meerendeel myner 3000000 landgenooten zyn dergelyke bewyzen nog altyd te wachten.
Reeds dit is 'n blyk van verregaande onzedelykheid, dat men den ‘Havelaar’ beantwoordt met beschuldigingen als die welke V. Vl. tegen my uitbracht. (Meen niet dat ik alles gelezen heb. Van de XII (?) artikelen in ‘Onze Tolk’ slechts ± 2½. Toen had ik er genoeg van!) Die beschuldigingen zyn valsch. Ik ben 'n goed mensch, en ook in de meest ordinaire burgerlyke opvatting, 'n beter mensch dan menige épicier. [3.] épicier: kruidenier (fr.) Let wel: in ordinaire opvatting, en niet naar de my tenonrechte aangewreven ‘genie’ begrippen. Niet dan zeer zelden week ik af van 'n hoogst rigoristische levensopvatting. Van m'n 15, 16e jaar af - en meer bepaald van m'n 23e - leek ik meer op 'n Grandisson [4.] Grandisson: de ideale 18e-eeuwse gentleman uit de roman Sir Charles Grandisson (1753) van Samuel Richardson. of Brave Hendrik, dan naar [5.] naar: oorspr. stond er met. m'n eigen begrippen eigenlyk gevorderd werd. Hiertoe was 'n byzondere oorzaak: ik had iets te doen, waartoe onthouding noodig was ‘abstinuit Baccho & Venere! [6.] abstinuit enz.: hij onthield zich van wijn en liefde (lat.) Kluchtig is 't, dat men juist my het tegendeel tracht aantewryven. Kluchtig, ja, maar treurig ook! En alleen mogelyk in 'n maatschappy als de onze! Ik voel me als 'n deftige huisvader, dien door kinderen verweten wordt dat-i 'n koekje heeft gesnoept. Die kinderen houden veel van 'n koekje, en meenen dat 'n volwassen mensch snoept als zy.
Dat m'n tegenwoordige vrouw my, ongehuwd, vergezelde, was van haar - neen, ik verzèg [7.] verzeg: weiger (germ.) 't, my te verantwoorden.
Nog blyft de vraag: of onze maatschappy zóó rein en kuisch is, dat men 't recht hebben zou van zoo'n zaakje 'n aanklagende topic te maken als dat zaakje was zoo als men meent. Maar dit is zoo niet! Doch al ware dit zoo, dan vraag ik of men niet beter deed, z'n afschuw te bewaren voor luî die als geile rekels altyd met den neus snuffelen in de alkoof van 'n ander.
En zie, dit brengt me nu tot het onderwerp waarover [8.] waarover: oorspr. stond er waaromtrent. ik U eigenlyk schryven wou. V. Vloten beroept zich in z'n stuk tegen U op myn woorden over Huet. [9.] zie Idee 1197a; V.W. VII, blz. 312.
Ik weet dat V. Vloten 'n slecht mensch is, maar ik begryp dat gy dit niet weet. Ook zal 't staaltje van z'n goede trouw, dat ik U hier ga leveren, niet voldoende zyn om U te overtuigen. Maar wèl zal 't U op den weg brengen om, goed oplettende en analyseerende, overtuigd te worden.
Ik heb, over Huet sprekende, gezegd: ‘hy behandelt den schryver.’ Hierin ligt volgens V. Vl. 'n verontschuldiging, ja, 'n rechtvaardiging zyner methode om my aantetasten in m'n intiem leven.
Welnu, prys ik Huet omdat-i in z'n litterarische fantazien de ‘persoon’ des schryvers in 't spel brengt? Zeg ik: ‘dàt is Kritiek! H. bepaalt zich niet tot het beoordeelen van 'n boek, maar hy volgt den schryver tot in z'n huiskamer? Tot in z'n persoonlyke verhoudingen? Tot in z'n bed?’
Neen! Ik zeg:
‘De heer H. bepaalt zich niet tot de communicatie dat zeker stuk hem al of niet behaagt - onze meeste critici schynen te meenen dat publiek nieuwsgierig is naar de maat van 't genoegen dat zy gesmaakt hebben - hy behandelt 'n schryver.’
Natuurlyk bedoel ik hier: ‘als schryver.’ En deze bedoeling is duidelyk, want er volgt:
‘Hoe eenvoudig 't woord ‘behandelen’ klinken moge, slechts zeer weinigen weten het te doen...
Kan ik hier bedoeld hebben, 'n genre als waarin zekere schandblaadjes zoo bekwaam zyn? De genre: ‘hi, hi, hi, ik weet wat van hem, hy heeft 'n meisje gezoend?’
‘Slechts zeer weinigen weten het te doen (nam: het ‘behandelen van 'n schryver’) of erger nog, ze geven niet eenmaal blyk van 't pogen, ze kennen den eisch niet...
Kan hier bedoeld zyn ‘de eisch’ zooals V. Vl. blyk geeft m'n woorden optevatten?
‘Onder de “litterarische Fantazien” zyn kunstjuweeltjes waarby 't grootst gedeelte der behandelde werken zeer diep wegzinkt...
Kan hier met het woord: “kunstjuweeltjes” bedoeld zyn: jacht op schandaal?
... “Zóó zelfs dat men betreuren moet, Huët's kritisch talent besteed te zien aan zaken die zooveel ingespannen studie geenszins verdienen.”
Alweer vraag ik of hier “kritisch talent” en ingespannen studie’ van toepassing zyn op den zin die V. Vl. aan m'n woorden wil gehecht zien? Dat ‘talent’ en die ‘studie’ by 't ‘behandelen van een schryver’ zouden dan beteekenen: 't onderzoek of-i ook soms... by 'n meisje had geslapen?
Op die laatste uitdrukking kom ik straks nog eens terug, ik koos ze by voordacht, ge zult zien waarom.-
Myn aandringen op 't ‘behandelen van 'n schryver’ is alzoo, naar ik meen, duidelyk van zin, en men moet òf niet lezen kunnen, òf oneerlyk zyn, om dáárin 'n verontschuldiging van de V. Vlotensche methode te vinden. Is 't valsch of niet dat-i boven de aankondiging van z'n ‘Onkruid o.d.T.’ op blz 4 van den Kunstbode, dat uit z'n verband gerukte woord van my, als motto plaatst? Voor iemand die lezen kan, is de zaak ook zonder verband met het voorafgaande en volgende in m'n noot over Huët, duidelyk. Ik zeg immers niet dat Huet de persoon behandelt, hoezeer ik ook dáártegen geen bedenking heb, indien 't strekken kan om de geestesrichting van den schryver te verduidelyken. (Zie byv. in m'n kritiek van Bilderdyk, waar ik beweer dat z'n begrippen over predestinatie, z'n hofmakery aan Lodewyk en aan de zedelykheidsbegrippen van den dag, in z'n schryven doorstralen. Ook dàt zyn personalia, ja, maar: personalia die invloed hadden op z'n geschriften, byzonderheden die noodig zyn om die [10.] die: oorspr. stond er in die. schriften te verklaren, om de fouten van B. als schryver begrypelyk te maken.)-
Geheel afgescheiden van de toelichting (myner meening dat 'n criticus 'n schryver behandelen moet) welke te halen is uit de woorden die den tekst voorafgaan en volgen, en die niet dan met kwaden wil kunnen worden over 't hoofd gezien, vraag ik of de zin niet volkomen duidelyk is, door m'n gedurig klagen over onbekookte mooivindery? Het woord ‘behandelen’ staat blykbaar tegenover 't stompzinnig ‘mooi’ of ‘niet-mooi’ vinden van 'n boer in een museum, en geenszins tegenover 't vermyden van schandaalkroniek. Dàt heb ik waarachtig nooit aangeprezen, en men moet al zeer onbekend zyn met... hoe zal ik 't zeggen? Met den toonsleutel waaruit ik zing, om me zoo'n grofheid aantewryven. Doe me het genoegen, eens in den VI bundel dat No 1197 natelezen, en daarby U gedurig 't gebruik voor den geest te stellen, dat V. Vl. meent te mogen maken van 't woord: ‘Huët behandelt 'n schryver.’ Geef U zelf dan eens reden van den indruk dien z'n citeeren en toepassen op U maakt. Ik noem zoo'n handelwyze valsch.-
Ik zei zoo-even te zullen terugkomen op de uitdrukking waarin iets voorkomt over 'n ‘meisje’. Die scheen u wat plomp, niet waar? Welnu, ze is niet plomp genoeg. Om Van Vl. te karakteriseeren had ik moeten zeggen: ‘by een meid.’ Want, om dat karakteriseeren was 't me te doen, en ziehier nu 'n staal van wat ik me als geoorloofd voorstel by 't ‘behandelen’ van den schryver Van Vloten. In ‘Onze Tolk’ was eens 'n vraag geopperd van bibliografischen of biografischen aard betreffende 'n engelsch schryver (Sheridan? Sterne? Goldsmith? Swift? Dit is me ontgaan. Als ik aan 't zoeken ga - want ik moet het ding hebben - raak ik uit m'n koers.) Van Vloten iets omtrent het bedoeld onderwerp gevonden hebbende, deelt het mede. 't Besloeg 'n regel of drie, vier, en de weetgierige lezer of onderzoeker was 'n dagteekening of iets van dien aard ryker. Men kon voldaan wezen. ‘Neen, dacht V. Vl. ik weet nog meer dan dat, en 't zou jammer wezen dat onder de korenmaat te laten!’ Althans hy greep die gelegenheid aan, om den volke meetedeelen dat hem in z'n nasporingen omtrent dien datum (?) berichten waren onder de oogen gekomen dat de dichter...
‘Zoo dikwyls by een meid sliep!’
Dááraan wydde hy 'n groot aantal nauw-gezette regels, zeker tienmaal meer dan aan de nagevorschte byzonderheid! By de ‘behandeling’ van den schryver V. Vl. neem ik dit aan, als kenschetsende vingerwyzing omtrent z'n persoonlykheid, gelyk ik zekeren P. Boddaert [11.] Zie aantekeningen bij 28 jan. 1876. voor 'n smeerig individu houd, zonder iets van hem te kennen dan z'n drekpoëzie! By 't noemen van dien naam, was ik minder ver uit de buurt dan men meent. Is niet diezelfde V. Vl. de uitgever van de ‘galante dichtluimen’ of is 't laster dat die vuile stukken, als onder zyn auspices herdrukt, in sommige kranten geannonceerd staan? Ik vraag dit, omdat ik dat boek nooit in handen had, en de mogelykheid inzie dat 'n boekverkooper - neen, dan hadden we al lang van 'n protest gehoord! Bovendien, zelf gelezen heb ik de smeerlappery: ‘een Jan Salie uit vorigen tyd’ in z'n levensbode! Bah!
En zóó'n kerel beschuldigt my van onzedelykheid! En die man tracht myn intiem leven op straat te brengen, een leven dat uit offer, ontbering en arbeid bestaat! Ik schaam my over de soort van wapens, waarmee men my aanvalt! Heb ik er aanleiding toe gegeven dat men my ‘behandelt’ niet als schryver, o, neen, maar als 'n kaailoper? [12.] kaailoper: zwerver.-
Onwillekeurig schreef ik U uitgebreider dan m'n voornemen was. Hoofddoel blyft, U middel aantewyzen om V. Vl. op z'n plaats te zetten over z'n verdraaien van 't woord: ‘behandelen van een schryver,’ in tegenstelling van bête ‘mooi’ vinden zonder analyse van methode of strekking. Gy, beter dan iemand, zult dit begrypen, gy die U myn wrevel over dat mooi vinden kondet verklaren, wat by zoo weinigen 't geval was.
Dat V. Vl.'s pogingen in zoover doel treffen, dat ze myn walging van ‘publiek’, en van ‘aan den weg timmeren’ verhoogen, is waar. Als ik 't niet moest doen om den broode - 'n gevolg van de voortdurende rechtsweigering in de Havelaarszaak, 'n onzedelykheid waarmee de natie genoegen schynt te nemen - nu, dan kreeg Publiek nooit meer 'n letter van me te zien. Ik ben zoo ‘vertoonziek’ zegt V. Vl. Hy weet het! Ik kan U verzekeren dat ik nog altyd even schuw ben om me te kyk te geven aan Publiek, als den eersten dag. Juist dááruit sproot m'n niet gewone openheid voort, zoo als ik schetste in de Minnebrieven [13.] Zie V.W. II, blz. 64., naar aanleiding van die hertogen van Gelderland. Welk schryver - in Holland, namelyk, - durfde zich zóó te laten zien als ik? Welnu, dit was juist omdat ik er zoo tegen opzag. En de uitkomst heeft geleerd dat m'n publiek zooveel oprechtheid niet waard was.
Wees intusschen vriendelyk gegroet
van t.a.v.
DouwesDekker
Dìt ben ik met V. Vl. eens, dat Vosmaer me in z'n ‘Zaaier’ niet behandelt zooals ik beweer dat men 'n schryver behandelen moet. Pryzen is geen analyzeerende kritiek.
Daar valt m'n oog nog eens op V. Vloten's stuk tegen U, en ik zie dat-i door 'n klein jezuïterytje blyk geeft van opzettelyke verdraaijing van den zin myner woorden, er op rekenende dat men 't verband zou over 't hoofd zien.
Ik had gezegd dat H. zich niet by mooi vinden bepaalde, maar: ‘hy behandelt den schryver.’
V. Vloten laat me zeggen:
‘H. behandelt - naar aanleiding zyner geschriften - den schryver.
Dat onderhalen van 't woord ‘schryver’ en de binnengesmokkelde tusschen zin, zyn valschheden. 't Moet nu schynen alsof ik ‘schryver’ en ‘geschriften’ tegenover elkander plaats (wat soms inderdaad kan te-pas komen) terwyl ik juist met het woord: ‘schryver’ z'n geschriften bedoelde, en wel in den zin zooals men zegt: 't behandelen van Cicero, d.i. ‘het verklaren, toelichten, uitpluizen &c, der werken van Cicero.’
Door 't onderhalen van 't woord behandelen in myn tekst, is de bedoeling myner woorden (vooral in 't verband!) duidelyk.
Maar nu begint V. Vl. met ook 't woord ‘schryver’ te onderhalen. Myn onderstreeping van ‘behandelen’ durfde hy niet weglaten. De lezer krygt nu van hem [14.] krygt nu van hem: oorspr. stond er zou nu. de keus [15.] de keus: oorspr. stond er de keus hebben. om òf op ‘behandelen’ of op ‘schryver’ te drukken. Om echter de intonatie - en 't daaruit voortspruitende verkeerd verstaan - naar z'n zin te leiden, voegt hy er den tusschenzin in die den lezer dwingt op 't woord ‘schryver’ te drukken.
‘H. behandelt - naar aanleiding der geschriften - de geschriften van den S.’ zou geen zin hebben. Met zyn woord: ‘schryver’ wordt dus volgens V. Vl. niet ‘de geschriften van den S. maar hyzelf bedoeld. Zie, aldus:
Stel dat 'n schooljongen gezegd had: ‘we behandelen Cicero.’
Is dit niet geheel iets anders dan: ‘We behandelen - naar aanleiding van Cicero's geschriften - (de persoon van) Cicero?’
Dwingt niet dat ingesmokkelde woord ‘geschriften’ om op 't behandeld voorwerp te drukken als iets dat buiten die geschriften ligt?-
Een gelyke valsheid begaat hy omtrent Roorda. Deze zegt [16.] Zie bij 4 jan. 1876. uitdrukkelyk dat-i slechts kennis draagt van V. Vl's aanvallen in den Levensbode, en de stukken in ‘Onze Tolk’ niet gelezen heeft. Hy bespreekt nu 't wèl gelezene. V. Vloten zegt dat R. de stukken in ‘O. Tolk’ niet onder de oogen hebbende gehad: ‘er toch over doorslaat, natuurlyk als een blinde over de kleuren, en met het grootste zelfvertrouwen.’ Is dit eerlyk? En waarom noemt-i 't Schoolblad niet? Dáárin schreef Roorda, een stuk overigens dat ik geheel desavoueer.-
Zulke valsheden van V. Vl. kan ik by menigte aantoonen. Na myn kritiek van Bilderdyk's Floris, zei hy dat ik niets nieuws verkondigde, dat hy (of ‘men’) niet van my te leeren had, dat dit stuk &c was. Welnu, datzelfde stuk staat in zyn Bloemlezing uit Bilderdyks werken!
Wat my aangaat, ik ben sedert lang overtuigd dat V. Vl niet de minste letterkundige (noch andere) conscientie heeft. Hy dorst naar opgang, n'importe [17.] n'importe: het hindert niet (fr.) hoe verkregen! En als de nood aan den man komt, kruipt hy in z'n schulp (Zie z'n smeekschrift aan de rechters II instantie in de zaak van Mosselmans. [18.] Mosselmans: Balduines C.J. Mosselmans (1830-1894), dominee en kerkhervormer; diende in 1871 een aanklacht wegens laster in tegen Van Vloten, waarop deze veroordeeld werd.