Multatuli.online

26 januari 1876

Brief van Multatuli aan J.N. van Hall. Twee dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-5 en 6 (3/4) beschreven. (M.M.)

Wiesbaden 26 Januari 1876

Waarde Vriend! Ik ben wel met Uw werk tevreden, maar niet erg met het myne. Na 't lezen van uw uittreksel, kwam me Idee zooveel [1.] Idee zooveel: Idee 60; vgl. VW II, blz. 320. in den zin: als ik iets geschreven heb, en dat nalees, is m'n hoofdindruk ‘Over die zaak zou veel te zeggen wezen.’ My komt m'n betoog schraaltjes voor. Maar ik heb zeer groot vertrouwen op U, en als gy meent dat er genoeg in staat, om te dienen tot punt van uitgang voor debat, best! Dan moet ik maar trachten m'n achterstand intehalen by 't beantwoorden van Uw repliek [2.] Uw repliek: zie Medio februari 1876. die ik met verlangen te gemoet zie.

Zou er ook door boosaardige uitleggers uit regel 4 van 't eerste blaadje te distilleeren zyn, dat ik alle opleiding voor 't Tooneel afkeur? Misschien ware dit te voorkomen door achter de woorden vereischt, doch niet intevullen:


uitsluitend noch aanvankelijk:

Bevalt u de fraze niet, maak haar dan s.v.p. naar Uw zin, als er maar blykt dat ik niet met tooneelopleiding beginnen wil. Deze meening vloeit wel uit het vervolg voort, maar de Van Vloten's zouden den tekst buiten verband aanhalen. Hy zelf (V. Vl.) geneert zich wel niet, m'n woorden te verdraaien, doch 't is nuttig, dat verdraaien dan voor z'n rekening te laten komen.

Och, 't is zoo verdrietig, altyd te moeten verdacht zyn op zooiets! Telkens voel ik me by 't weinigje vlucht dat ik nu en dan neem, neergetrokken door 't besef dat ik voor 'n zeer groot deel met onwelwillende lezers te doen heb. Dat volk maakt 'n poëet tot notaris. En ik, die slechts talent heb als ik hartelykheid voel of ontmoet!

Ik las dezer dagen in den ‘Kunstbode’ dat ik m'n ‘arme vrouw had weten diets te maken dat zedelykheid niet te-pas kwam by genie!’ Hoe te bewyzen dat dit 'n leugen is? Zie eens hoe precies die vuile Van Vloten uitvoert, wat ik op blz 87 van Ideen III 8o uitgaaf (kleine uitgaaf: slot van nummer 642) Kappelman in den mond leg. Profetisch!

In datzelfde nummer van z'n ‘Kunstbode’ haalt hy woorden van my aan, die hy door 'n valsche onderstreping en een tusschenzin de sa facture, [3.] de sa facture: uit z'n duim (fr.) geheel doet veranderen van zin. Ik had gezegd (en volgens 't verband met al 't voorgaande, ook bedoeld:) ‘Huët behandelt 'n schryver.’ Namelyk in tegenstelling van ongemotiveerd ‘mooi’ of ‘niet mooi’ vinden. V. Vl. laat me zeggen (en ‘met ronde woorden’ nogal!) ‘Huët behandelt den schryver.’ Om de onderstreping van 't laatste woord te versterken, en te doen in 't oog vallen dat ik daarmee niet z'n werk naar z'n persoon bedoel, voegt-i er tusschen: ‘- naar aanleiding van zyn geschriften-’

Och, 't is zoo verdrietig! Het banale voorschrift: ‘ik zou me zulke dingen niet aantrekken’ helpt me niet. Het is 'n waarheid, dat ik 't me wèl aantrek, als ik word uitgemaakt voor 'n slecht mensch, en tevens dat dit me hindert in m'n werk. De vraag is niet, of ik kans zie, zoo'n V. Vloten ‘op z'n plaats te zetten’ zoo als 't heet. O ja! Maar wat dàn? Wat belet hem of anderen van zyn soort, opnieuw zoo'n gemeene kampanje tegen my te openen? Dan kan ik weer beginnen! Intusschen derf ik de stemming die noodig is [4.] is: oorspr. stond er was. om iets goeds voort tebrengen. Bovendien, de stryd is niet gelyk. De V. Vlotens zyn onkwetsbaar door hun grofheid, en ik ben zeer gevoelig. Als ik hem geef wat-i verdient, (wat zoo moeielyk niet is) lyd ikzelf meer dan hy. Niemand weet wat het me kost, wreed of ruw te zyn. En dan 't aanroeren van intieme verhoudingen! Och, 't is zoo bitter!-

Zie, als proef op de som van de bewering dat zulke dingen me zoo schaden, dit briefje! We waren aan Tooneel, en aan Uw excerpt van m'n brief, en ik... schryf over V. Vloten! In godsnaam.

Toch is er verband, al zy 't dan ook maar by toeval. Dat aangehaalde no 642 myner Ideen, staat in de buurt van 'n vertoogje over zekere eischen van de ‘Kunst’. Wilt ge misschien in 't uittreksel van m'n brief daarop wyzen? Wacht, ik zal 't U makkelyk maken. Voeg (als ge 't goedvindt) na:


(tot nabootsen alleen)

reg 3, bl. 2. ro [5.] ro: recto (voorzijde).


de woorden in:

Ik heb hierop gewezen in 't vertoogje over zekere eischen van de Kunst, dat in den IIIn bundel myner Ideën voorkomt.

Een dergelyke fout &c

En dan ben ik zoo vry, U nog iets voortestellen. Het is, om by 't slot van 't uittreksel de volgende woorden te voegen:

Myn tegenzin in ‘opleiding van kinds-af’ voor 'n bepaald vak, geldt niet het Tooneel alleen. Ook byv. pupillenscholen werken m.i. verkeerd. Ze leveren in den regel 'n soort van militairen, die... enz.

Door deze toevoeging wordt de zaak van meer algemeene strekking, principieeler. En we krygen daardoor meer kans dat ons debat de aandacht trekt. 't Is me waarlyk 'n ongewoon genoegen, eens te mogen tournooien met courtoise [6.] courtois: hoffelijk (fr.) wapens.

Mocht de voorgestelde byvoeging U niet bevallen, laat ze dan maar achterwege.-

M'n vrouw die zeer ‘strebsam’ [7.] strebsam: ambitieus, ijverig (du.) is, heeft ('n proeve van) 'n drama geschreven, dat opgenomen wordt in de ‘Nederland’ Ik vrees, neen, ik ben zeker, dat het ‘in magnis voluisse’ [8.] in magnis voluisse sat: in grote zaken is het voldoende te hebben gewild (lat.) Propertius, Elegiae 2, 10. hier blyken zal niet ‘sat’ te wezen. De teekening der lynen toont veel goeden wil, maar verraadt onvastheid van hand. Ook spyt het me dat ze hier en daar - en niet behoorlyk geameneerd! [9.] geameneerd: voorbereid (naar het fr.) - brokken inlascht, die de beschuldiging uitlokken: ‘dat heeft hy je voorgezegd!’

Hebt ge in diezelfde Nederland, haar stukje gelezen: 24 uren op reis? [10.] Nederland, jrg. 1874, II, blz. 350-411. En, nu onlangs in den Spectator: Gelyk hebben? In beiden is inderdaad veel liefs, wat dan ook de schryfster volkomen karakteriseert, maar tevens ontdekt men in dat laatste stukje het gebrek aan vastheid van hand, dat 't drama ‘Twee Vrouwen’ naar myn inzien bederft. Ik had het niet aangenomen, als ik Red. v.d. ‘Nederland’ geweest was.

Dat overigens m'n vrouw zich in litteratuur ‘werpt’ keur ik maar half goed. Maar tegengaan mag ik 't niet, daar ik bereken dat ze na m'n dood daarmee zich zal kunnen redden. Ik wou dat ge haar kendet, niet door 'n halfuurtje gesprek alleen, maar in 't huiselyke. 't Zou me benieuwen of ge een fout in haar vondt? Dat ze 'n drama schreef? Nu ja, maar dit zal ze niet weer doen. En zéker is 't, dat ze 'r geen ander werk om verzuimt, zooals wel eens als regel gesteld wordt door sommigen die, géén drama's makende, ook weinig ànders uitvoeren.

Wees hartelyk gegroet van

Uwen vriend

DouwesDekker