Lijst van brieven op datum
4 augustus 1875
van
Multatuli
aan
P.A. Tiele (bio)
Volledige Werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875 (1986)
4 augustus 1875
Brief van Multatuli aan P.A. Tiele. Twee dubbele velletjes en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
eripuit coelo fulmen: de bliksem uit de hemel trok (lat.)
lucus a non lucendo: (donker) woud, dat zo zou heten naar het niet licht geven, m.a.w. een ongerijmde afleiding (lat.)
bosse: knobbel, vandaar hier: gave
Kiliaan: Cornelius Kiliaan (ca. 1530-1607), taalgeleerde, vooral bekend door zijn Etymologicum teutonicae lingae (3e uitg. 1599).
ja, ophir zal van de Arabieren zyn. De maleiers spreken geen f uit (van waar die p h hier?) Maar toch had het opir kunnen zijn, waarin de Arabieren de p in f (ph?) veranderd hebben, want dit doen ze bijna altijd. Sommigen kunnen geen p zeggen.
Wiesbaden, 4 Aug. '75.
Waarde Thile, vergun me dat ik U maar heel gemeenzaam behandel, waartoe ik me tevens van Uwen kant aanbeveel. Ik heb met zooveel genoegen kennis met U gemaakt, dat het me hinderen zou deftighedens te verkoopen. Ja, ook ik hoop van ganscher harte dat de aangeknoopte betrekking tot duurzame vriendschap leiden moge.
Zeg, mocht ge misschien voor Uw gezondheid een tweede verblyf te Wb. noodig oordeelen, en wat opzien tegen de hooge kosten van 'n hôtel, dan zouden wy 't prettig vinden, als ge genoegen naamt met dat kleine kamertje. De badkuip wordt dan in de voorkamer gezet, wat best kan. Maar ons régime van leven is àllereenvoudigst! Nu, dit zal U niet kunnen schelen.
De twee overdrukjes uit den Gids heb ik wel doorloopen, maar nog niet gelezen. Ik ben weer bang dat ik er me in verdiepen zal, en dit mag ik niet voor ik in 's Reine met Funke ben. Hy heeft reden tot klagen, en dit drukt me.
Deel me s.v.p. later mede wat Uw bevinding is van de ketjoebon. Dank voor de mededeelingen over V. Meteren. Ei, hebben Heeren Staten daarin iets laten veranderen? Wel, dit is 'n kostbare bydrage tot de kennis der regeerings beginselen van die dagen. Wie de Geschiedenis met aandacht leest, loopt gevaar 'n menschenhater te worden. Hoe veel geknoei, hoe weinig schoons.
Wie ‘met aandacht leest.’ Er blykt me elken dag dat ‘men’ dit niet doet. Over 't geheel is 't verwonderlyk hoe makkelyk 't menschdom altyd te foppen was, niet door opzettelyke bedriegers juist altyd, maar door z'n eigen lust in 't onware. Hoe moet ik 't anders noemen? Ik neem 'n voorbeeld aan mezelf. Waarom vroeg ik niet toen me voor 't eerst verteld werd dat Franklin ‘eripuit coelo fulmen....’ Hoe weet men dat? Hoe wist hy 't zelf? Welke proef kon hem daarvan zekerheid geven? Hoeveel onweders neemt één persoon waar? Van de hoeveel onweeren raakt men tot de kennis van den loop die de el. vonk nam? Hoeveel keer van die weinige gegevens liep die vonk langs 'n staak en draad? De uitkomst moet miniem zyn en - in verband met de waarschynlykheidsreke-ning - kon Franklin onmogelyk beweren dat-i 'n afleider van den bliksem had uitgevonden, onmogelyk! Ik herinner my uit m'n jeugd 'n plaatje in Martinet's Kath. d. Natuur. In de eigenaardige kostuumpjes van dien tyd staat daar de opvoedende Dominé te doceeren, natuurlyk in de ‘Natuur’. 't Begrip ‘natuur’ eischt buitenlucht, boomen en groen. Het bliksemt... als de bliksem. Maar de toeluisterende Jonker Zögling hoeft niet bang te zyn, want: ‘deze groote boom beveiligt het gansche Landschap’.
De Jonker die, heel slim, wat ver van dien boom bleef, is dien dag niet geraakt. Toch zal-i met Gods hulp nu wel dood zyn, zoowel als Martinet zelf.
Vrage: wat moet de arme bliksem doen, als er twéé even groote boomen in een landschap staan? Waar blyft volgens Franklin en Martinet de electr. vonk, als de bliksem niet ‘ingeslagen’ is? O, er zyn 1000 vragen te doen die... niet bewyzen dat Franklin 't mis had, maar: dat hy geen données kan opgeven voor de waarheid van z'n beweren. 't Is onmogelyk z'n burgerlyke gissing tot de waardigheid van adelyke hypothese te verheffen.
Toch benoemde men haar klakkeloos tot méér dan hypothese, tot zekerheid! Na 100 jaar lang meegepraat te hebben, begint men nu, op experimentale gronden te twyfelen, en is dus weer even ver als de domste kerel die in Franklin's tyd de zaak niet geloofde omdat de ‘Heer’ door zulke uitvindingen verkort werd in z'n waardigheid.
Of de thans opkomende twyfel over de waarde van Franklin's uitvinding meer grond heeft dan de uitvinding zelf, weet ik niet. Ik gis neen. Maar zeker is 't dat men 100 jaar lang algemeen iets geloofd heeft, zonder naar bewys te vragen, ja, zonder te bedenken dat er voor Franklin's beweren (misschien?) geen bewys te leveren was!
Zoo ook gaat men met de Geschiedenis om, met of zonder erg. Maar als ‘Heeren Staten’ de V. Meterens gaan emendeeren is 't mét erg! Vrage: wat komt er van de waarheid?-
Slatuintjes. Is 't onder bibliologen aangenomen dat Schonck de auteur is van die vermakelyke kommentaar? Van waar dan de naam: Eibes, in myn uitgaaf? (1775, Utrecht by J.C. ten Bosch) ‘Eibes’ klinkt niet pseudoniemerig, dunkt me. Ook vind ik in myn editie een lofvaers van P.R.S. ‘aan Eibesius’.
Wat het fraaie stuk zelf aangaat de commentator zegt dat er voor jonge critici nog altyd wat te doen is, zoolang...
‘Zoolang Van Egmonts pers nog nieuwe Liedjes drukt,
En Van der Putte dit gelukt.’
Men zal dus moeten zoeken in Liedeboekens die by V. Egmont of by v.d. Putte zyn uitgegeven.
Jammer dat Schonck's (of Eibes') kommentaar, hoe zot ook te - pas gebracht, werkelyk geleerd is. Onze tegenwoordige ‘bezorgers’ van klassieken zyn wel zot, maar geven géén blyk van geleerdheid - de weinige uitzonderingen niet te na gesproken. De Vondeluitgaven zyn ellendig. 't Is om medelyden te hebben met de armoed. En Nederland slikt dit! En 't kent wetenschappelyken rang toe aan zulk gebeuzel. E.G. (één uit duizend!)
‘Dus dient haar faam alderbest verzwegen.
Nu wel, die klok heeft haast elf geslegen. [*] geslagen’
Ziedaar 'n opheldering van Doctor van Vloten! Is 't misselyk of niet? En, let wel, dat hy de uitdrukkingen die wel degelyk wat verklaring noodig hadden, heel leuk overslaat.-
Zou 't U niet schikken die kwestie over Amerika eens in den Gids te behandelen? De mededeeling in dat krantje (dat ik U dan terug wil zenden) met Uw bedenkingen daartegen, zoude niet onbelangryk zyn, dunkt me.-
Hé, van Antara gesproken. Er hangt me 'n klank in 't oor, waarvan ik de beteekenis niet weet: oetara. Wilt ge dat woord eens opzoeken. Ik heb op 't oogenblik geen mal. dictionnaire. Wanneer echter 't woord werkelyk antara is, bestaat de mogelykheid dat het begrip ‘tusschen’ is overgegaan in ‘grens’. De sarcasme: lucus a non lucendo is dikwyls.... géén sarcasme maar stipte waarheid. De beteekenis van sommige woorden is meestal afwykend, soms in lynrechte tegenstelling van den etymologischen zin.-
Hm, gewaagde gissingen! Ik houd Malakka en Molukken voor 't zelfde woord. M. × l k? Malch? By 't nasporen van oorsprong - hier: geen echte ur nog, want malch is nieuwer dan 't holbewonen - landt men aan by:
Behalve die vyf hoofdbronnen van etymologie blyven de klanknabootsingen een bron die nog altyd vloeit.
Och, ik had zoo'n lust m'n opmerkingen hierover byeen te brengen! Maar ik heb geen loisir.
(by die kladdery op de vorige blz. hoort ook de gissing dat el: heer, en sr: heer met elkaar verwant zyn, en slechts door verbastering van uitspraak, eindelyk door letterschrift bestendigd, schynen te verschillen.
Het hy-begrip (de hy by uitnemendheid, de heer) werd in 't latyn: l (ille = el) in de germaansche tongvallen: er, herr. Maar de latynen behielden de r in hun comparatief, maha (groot) werd maha-er, maha-ior, maior, d.i. ons: meer, enz.)-
Nou, in dien tyd had ik best je Portugesche studiën kunnen lezen. En Funke klaagt! Hoor eens, ik zal 't niet weer doen. Maar kunt ge niet iemand die... de bosse van gewaagde gissingen heeft, aansteken met m'n zucht om ur te zoeken? Die bosse, ja, en tyd! Toe probeer eens.-
Wie was de man die beweerde dat er in 't Paradys vlaamsch gesproken werd? Wat voerde hy aan, tot staving van z'n gissing? Zie, al is 't 'n zotterny aan een paradys te gelooven, toch zou ik wel eens willen weten of hy misschien getroffen was door de soort van overeenstemmingen die my in 't oog vielen. De fout kan geweest zyn dat hy voor ‘Vlaamsch’ hield wat eigenlyk algemeene wereldtaal was, d.i. sommige urklanken in 't vlaamsch, die heen-kyken door 't manteltje der bedervende letterkundery. By studien als deze moet men zich ontdoen van lettergeloof, men moet op klank letten en op den overgang van klanken. Gister hoorde ik alweer een r uitspreken als a. De pruisische onderofficieren meenen recht militärisch te spreken door Gewehw te zeggen. De fransche incroyables zwoeren ple d'honn. ‘Huwelyk’ is 'n slecht uitgesproken byv. naamwoord: ehelich.-
Mocht het u schikken iemand optewekken tot de studie die ik zoo lief heb, laat hem dan wel bedenken dat de opgegeven 5, 6, soorten van bronnen 1o allengs eenigszins vermeerderen (d.i. by voortgaande ontwikkeling en behoefte.) 2o hoogstwaarschynlyk uit elkander voortspruiten, zoodat er ur, ur-lyk gesproken nog minder dan 5 of 6 zyn. ('t begrip van heerschap byv. is nieuwer dan kennis aan water. De klanken sr en er zyn alzoo wellicht aan den vlietenden ruischenden ῥ ontleend (water). Zie eens, hoe aardig die aanblazende h er al terstond: ‘heer’ van maakt, zonder te wachten op germaansche keelen die herr zouden zeggen! De overgang van 't begrip: beweging of voortgaan (meesleepende wat zich in den weg zet) op: hoogheid, overwicht, gezag en den comparatief, is makkelyk te vatten, vooral als men zich verplaatst in de zeer begrypelyke penurie van uitingsmiddelen. Zoo ook heeft 'n kind op zekeren leeftyd maar 'n klank of drie waarover 't beschikken kan, en tracht het dáármee uittedrukken wat het begeert. Moeders leeren het verstaan, zoowel uit verschil van stembuiging als uit de blykbare pogingen om den klank te wyzigen. Die pogingen zyn soms kluchtig, maar de moeder spreekt het kind na, en maakt 'n woord met geykte beteekenis van wat eerst tot taal stond als waggelen tot loopen. Zóó immers zyn de talen in de wereld gekomen?-
De gissing dat ons ‘mooi’ 't spaansche ‘muy’ is, was wel van my, maar ik verneem dat het reeds vroeger gezegd was, en vraag er dus geen standbeeld voor.
Wat er tegen pleiten zou is dat ‘mooi’ meer in Holland dan in Belgie bekend is, waar toch de spanjaarden zoo veel langer geweest zyn.
Tot m'n schande moet ik erkennen niet te weten wanneer Kiliaan gebloeid heeft. Wilt ge my dit zeggen. En... vanwaar de betrekkelyke autoriteit die men hem toekent? Immers z'n verklaringen van woordbeteekenis rust niet op vergelykende taalkennis, en alleen op 't gebruik? Zou hy niet, in 1875 schryvende 't woordje ‘bepaald’ omschryven als 'n adverbium van superlative verzekeringskracht? ‘Ik heb “bepaald'” pyn in 't hoofd’ hoort en leest men tegenwoordig telkens. Ik herinner me nog zeer goed dat ik 't woord bepaald in zoo'n malle beteekenis voor 't eerst hoorde. Het was toen 't nieuwste akademische snufje, zooals later: plastisch, drastisch (dáár kunnen de Duitsers wat mee!), concreet, intens en vooral ob- en subjectief. 't Gekste is dat ikzelf soms ‘bepaald’ zeg, en 't klinkt me zoo gek. ‘Bepaald zeker’ moet nu beteekenen: ònbepaald zeker, of onbeperkt zeker, of beperkt ònzeker, god weet het, ja god weet het... bepaald! Dus: niet volkomen.-
Antwoord me in godsnaam niet, [*] Ja, antwoord me alsjeblieft wel maar verbied me U te schryven. Ik zal 't ook niet weer doen auf Ehre. want dan schryf ik je weer, en dit mag ik niet, heusch! (hübsch?). Funke wordt me - door myn schuld, hy is zeer goed voor my! - een ware cauchemar. Och, 't is zoo jammer dat ik niet werken mag wat ik wil.
Wees heel hartelyk gegroet, ook van m'n vrouw. Wy wenschen u goede gezondheid, en... als ge daar hoest, kom dan hier! geloof my
uw vriend
Douwes Dekker.
Ik schryf altyd heel slordig. Als m'n zinnen niet rondloopen, zet ze dan maar terecht. Ik vermei me in slordigheid als 't niet voor de pers is, net 'n jongen die de school verlaat.