Multatuli.online

4 maart 1875

Brief van Multatuli aan J.N. van Hall. Dubbel velletje postpapier, tot en met blz. drie beschreven. (M.M.)

Deze brief werd verzonden tezamen met de brief van 5 maart; zie de aanhef aldaar.

Rotterdam 4 Maart '75.

Waarde Heer Van Hall!

Ik lees daar Uw stuk in 't ‘Vaderland’ en voel behoefte U dank te zeggen, neen - U myn hoogachting te betuigen voor Uw flink aandurven van de waarheid. By al 't geknoei en gemodder van zooveel andere schryvers (die dan nog niet eens hun naam schryven!) doet zoo'n mannelyk woord goed! Let op: Juffr. K. zal beweren dat ge ‘haat’ tegen haar koestert. Van liefde voor waarheid schynt ze geen besef te hebben.

Ik erken echter dat zy hier te Rotterdam vooral in den beginne iets beter speelde dan te Utrecht, en vooral beter dan op de repetitien. Maar weldra liep haar zangetje in 't oude spoor, en de V. akte was niet te slikken.

Was de heer Rössing bij U? Wat ik zoek, is de mogelijkheid om de gerequireerde zes maanden domicilie uit te winnen of zeer te bekorten. Zou daar kans op zijn?-

‘Mult. wendde ongesteldheid voor.’ Ja! Ik zou niet mee-oogsten waar zoo'n walgelyke reklame gezaaid was. En... en... en (Jufr. Kr. zegt: ùn, ùn, ùn) er bestond nòg 'n reden waar in ik vrees dat Ge my ongelyk geven zult, maar my ligt ze zwaar in de maag. Heb ik niet het recht, by elk blyk van sympathie der studeerende jeugd, dat aftewyzen met de boodschap: leg dat neer aan de voeten Uwer professoren (die my ignoreeren) en van Uw doktoren (al of niet h.c.)?

Wees intusschen hartelyk gegroet van

t.à.v.

Douwes Dekker.