Multatuli.online

27 februari 1875

Vlugmare van C. Vosmaer in De Nederlandsche Spectator, nr. 9. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)

Vlugmaren.

Van den zevenden bundel Ideën van Multatuli zijn in den loop van 1874 noch twee afleveringen verschenen.

De Woutergeschiedenis, in dit blad meer dan eens opzettelijk besproken, wordt daarin voortdurend behandeld. Wie 't alleen om den prikkel eener verwikkeling, samenknooping en ontknooping te doen is, gevoelt zich te leur gesteld. Uitwendige verwikkeling had ik eigenlijk moeten zeggen, want verwikkeling is er, maar zij is inwendig, zij bestaat in het samenweefsel van zielsaandoeningen en zielsontwikkelingen. De ziele-anatoom vorscht steeds met de grootste ervaring en de fijnste bespiegeling de evolutiën van het menschworden na. Diepte in het doorgronden, nauwkeurigheid in het teekenen, fijnheid in de waarneming, deze zijn de groote eigenschappen van welke de denkende kunstenaar hier schitterende blijken geeft. Bij de vele fazen die een belangwekkende menschenziel in zich zelve doorloopt, zijn de uitwendige omstandigheden waaronder dat plaats heeft, niet daarom belangrijk omdat zij in, zoogenaamd, hooge sfeeren liggen. De ontwikkeling eener ziel in hofkringen is op zich zelf niet gewichtiger dan eene in de lagere schichten der maatschappij. De hoogere maatschappij brengt niet op haar zelve reeds en om haar zelve hoogere belangrijkheid mede. Het hooge en lage ligt in de beteekenis van de toestanden zelven en in de wijze van behandeling. Ja zelfs, om het schijnbaar gewone zoo te schilderen dat het belang wekt en zelfs dichterlijk hoog wordt; daartoe behoort vaak meer kunst dan om datgene te schilderen wat zelf reeds een voorrecht van aangenomen belangrijkheid heet mede te brengen. In Zwitserland is Jan Alleman er op bedacht wat grootsch en schoons te zullen aantreffen, maar alleen de ervarene ziet in een hollandsche achterbuurt of een eenvoudig plat stuk land de schoonheid die er in even groote mate aanwezig is.

De schrijver gaf reeds in den zesden bundel daaromtrent zeer juiste aanwijzingen.

‘Ik meen, zegt hij, dat zekere ongevoeligheid voor 't verschil tusschen groot en klein, tusschen hoog en laag, tot de kenmerken van het dichterschap behoort, en wel voor zoo-ver dit schynbaar gebrek aan besef van onderscheid dienen kan tot het onbeschroomd aandurven van 't zoogenaamd verhevene, en tot het adelen van 't zoogenaamd geringe. - De dichter kent het onderscheid wel, maar hij acht het niet.’

Onder de allerbelangrijkste wenken over de kunst des dichters die hiermede in verband worden gebracht, tref ik noch een gezegde aan, dat weder zoo opmerkelijk waar is. Ofschoon buiten het verband van wat ik hier slechts kort kan meedeelen, wil ik de uitdrukking aanstippen, omdat ze licht werpt op Multatuli's werk. ‘Maagdelykheid van indruk moet bewaard blyven in weerwil van veel leed en ondanks aanhoudende oefening in denken.’

De welwillende en voelende lezer van deze geschiedenis zal vaak hebben bespeurd hoe zeer hier aan dezen eisch wordt beantwoord. Doch, om tot mijn voorafgaanden gedachtenloop terug te keeren, ziehier noch eene opmerkenswaardige uitspraak die hier te pas komt: ‘Noch hutten, noch grove beddelakens, noch achterkamers, noch paleizen, noch zelfs.... de puistjens van 'n Palatine, bedingen - dat is veroorzaken of weren - de poëzie! Voor haar is dit alles gelyk. Zy zoekt en vindt haar voedsel in 't schynbaar geringe, niet meer - maar vooral niet minder ook! - dan in voornaamheid. Gelyk 'n godin - dit is ze, en... de eenige - alles overziend, alles waardeerend op juisten prys, alles vervormend naar haar beeld, alles behoudend, samenvoegend en gebruikend voor haar doel, de ongelyksoortigste bestanddeelen overgietend met háar kleur, heft ze alles gelykmakend tot zich op, zonder aanzien van persoon, standpunt of omgeving. Dit is haar roeping, haar behoefte, haar wezen.

Een ieder die de kunst beoefent, hij zij schrijver, beeldhouwer, bouwmeester, musicus of schilder, mits hij kunstenaar zij, zal de juistheid hiervan gevoelen.

Wouter is noch altijd bij Kopperlith, - in gedrukte katoentjes. Deze lieden worden geteekend met een nauwkeurigheid waarvan een Amsterdammer zeker de waarde zal schatten. Daarna krijgen wij eene beschrijving van de Jodenbuurt, waar hij een ‘smerig papiertje’ moest gaan inkasseeren. De St. Anthonie-breedstraat van Amsterdam - nooit sedert Rembrandt is ze geschilderd zoo als Multatuli dat hier deed.

‘Nog altyd heerschte in die buurt de orde of wanorde van 'n volksstam, zwervend in de woestyn. Het lynwaad der tenten was hout en steen geworden, en voor 't zand der heide - want als hei vertoont zich de Sahara - vergenoegden zich de tot staan gebrachte nomaden met straatkeien en klinkers. Nog altyd was die straat zelf, en niet de tent van kalk en steen hun geliefd domicilie.’ - En dan de handelaars en hun handelsvoorwerpen! En wat vreemde handel! En wie koopt toch die nietswaardige dingen, die evenwel waarde schijnen te hebben? En hoe komen zij aan 't geld om ze te koopen, zij die zelf weer prullen moeten verkocht hebben - aan wie? - eer ze een cent winst hebben!

‘Van bokken en kalverdienst is hier geen spraak nu, op den ritus na van dat éene kalf... 't gouden dat ‘in effekten is.’ ‘De aanbidding van andere goden heeft uit.’ Maar, waarom bestryden hun rabbi's, hun theologen, hun denkers, de christelijke godsdienst niet? Jehova smacht sedert jaren naar 'n bepleiter van zyn goed recht. Hoe is dit? De pers is vry. De gewetens ook. De geloovery ook. Waarom zwygt gy, Israëlieten? En - er staat geschreven: ‘om de zeven jaar zult ge alle schuld kwytschelden, en gy scheldt niets kwyt. Er staat geschreven dat er geen huurprys mag gevorderd worden van geleend geld, en gy zet kapitalen uit tegen de hoogst bedingbare rente. Er staat geschreven... Waar zou ik eindigen, o Israëlieten, indien ik vers voor vers die titels uit uw wetboek vergeleek met dat wat ge verricht en nalaat?’

Een schat van denkbeelden wordt in deze wereld opgewekt.

Maar er is meer dan bespiegeling, er is ook schildering. En ik noemde reeds Rembrandt's naam. Hem waard is het oude vrouwtje met zure augurken en vijgen, met het kindje dat haar eten brengt; en vooral het binnenhuis, waaruit Rembrandt eene geschiedenis der aartsvaders zou getooverd hebben. Andere tijden, andere vormen. Multatuli geeft het binnenhuisje om zich zelf, in zijne werkelijkheid, maar met zijne kunst van voorstelling wordt het toch poëzie.

Wouter ontving daar boven bij Roebens voor zijn ‘smerig papiertje’ klinkende munt, en hij vergat.... hij, klein dichtergemoed dat van alles zoo vele en diepe indrukken kreeg, bij het teekenen van de quitantie... z'n krul te zetten.

In dit gedeelte was alles gloed, koloriet, kleur.

Maar in de volgende aflevering krijgen we minder poëtische en kleurrijke tafereelen. We krijgen weer de Kopperlith's. Ook deze tusschentinten zijn noodig. Enkel licht en kracht zou het effekt vernietigen. En dat is juist zeer moeielijk goed te doen. De zaak is aldus gesteld:

In een schilderwerk is een groote schaal van licht, van 't hoogste licht tot de sterkste schaduw, - een aantal van graden. Maar die laten zich terugbrengen tot drie groepen: schaduw - tusschentinten - licht. De tusschentinten zijn de middelaars van de twee anderen. Nu zijn die twee anderen het gemakkelijkst, daarin is men gewoonlijk 't meest op zijn dreef. Maar het lastigst zijn de vele overgangen en tusschentinten. Daarbij verliest men - gelief de vergelijking overtezetten in letterkunst - zijn verve, zijn aanhoudende gestemdheid. Die partijen, die er moeten zijn, maar die of ondergeschikt, of in halfdonker of nauwelijks zichtbaar moeten wezen, die zijn moeilijk. Die nu zijn hier behandeld. Er zijn tal van tusschentinten in Wouter's gemoedsstemming gekomen, overgangen enz. en die zijn hier met fijnen takt gelukkig weder gegeven. Voor 't groote publiek doen zich die dingen niet opmerken als iets bijzonders, maar de practicus weet hoe ze betrekkelijk moeielijker zijn dan de effekt- of krachtpartijen.

De geheele Kopperlith-geschiedenis nu telt vele bladzijden waarop dit van toepassing is, ja zelfs is zij in haar geheel iets dergelijks, vergeleken bij het licht en de kracht die het Wouterepos elders aanbiedt.

Wat onzen kleinen held aangaat, ik geloof dat wij thans een heel eind in zijne zielsontwikkeling zijn gevorderd. Doch er komt noch veel. Er komt ook noch, weest gerust beminnaars van hoog gezelschap, er komen noch prinsen en prinsessen. Maar wie weet of zij niet naar onderen gaan en Woutertje naar boven, altijd hooger op, tot hij eenmaal de prins wordt waarvan hij droomde, of... beter noch.

t.t.

Flanor.