Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

28 januari 1875

van

Mina Kruseman (bio)

aan

Mimi Douwes Dekker (bio)

 

Volledige Werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875 (1986)

terug naar lijst

*28 januari 1875

Brief van Mina Krüseman aan Mimi. (Leven III, blz. 19-21.)

Voor deze, door Mina Krüseman niet verzonden maar wel bewaarde en in 1877 gepubliceerde brief zie de brief van Multatuli d.d. 17 januari.

Niet verzonden.

Kulenborg 28 Januari '75.

Miesje lief, wat moet ik u antwoorden? - Ik weet 't waarlijk zelve niet. Ik ben teleurgesteld, ontmoedigd en meer dan dát, geknakt. Wat is Dek voor een wezen? Is dit zijn hooggeroemde menschelijkheid? God beware me dan voor alle mogelijke menschelijkheden! De speelpop te zijn van weer en wind en slaaf van allerhande stemmingen die geen raison d'être hebben? Gij spreekt van ‘slecht gehumeurdheid’ ook van mij. Ik ben, goddank, nooit slecht gehumeurd, nooit onberekend driftig, nooit grillig, wispelturig of veranderlijk. Wat ik wil, dat wil ik, ernstig, krachtig en altijd tot dat ik mijn doel bereikt heb. Mij dunkt dat ik dit voldoende bewezen heb, ook nu.

Men heeft de Vorstenschool geaccepteerd óm mij en niet mij om de Vorstenschool, zoo als Dekker schijnt te denken. Men wil dat stuk hier niet en men heeft het mij herhaaldelijk geweigerd overal. Zie hier nog een briefje, dat u dit bewijzen kan. Men is verder nog gegaan en men heeft mij verweten dat ik voor den schrijver streed en niet voor zijn werk.

‘Hij heeft zijn vrouw verloren. Jufv. K. heeft dus gelijk zijn werk aan te bevelen, want wat ze voor hém doet, dat doet ze voor zich zelve.

‘Hij heeft immers een dame bij zich?’

‘Ja, hij heeft altijd dames bij zich.’

‘En denk je dan dat Mina K.....’

‘Nu, dan zendt hij die andere maar weg, daar geeft hij ook wat om!’ enz. enz. enz.

Zeg eens, Miesje, vindt gij deze praatjes plaizirig? - Vind je ze flatteus voor jou, of voor hem, of voor mij? - En denk je dat we, met een auréole van zoo'n publieke opinie versierd, veel kans hebben de Vorstenschool te imposeeren aan een publiek dat belang heeft bij afkeuren? - Denk je dat Douwes-Dekker in dit land van oude sleur en vormen, veel kans heeft op sympathie, als hij de repetities van zijn drama bij komt wonen met zijn maîtresse, terwijl zijn kinderen ‘ergens in Italie’ zitten?

Begrijpt gij dan niet dat hij, door u te trouwen, veel goed zou kunnen maken tegenover het Publiek? Tegenover dat zelfde Publiek dat hij met ‘diepe innigheid veracht?’ en onder een avalanche van harde waarheden als bedelft, terwijl zijn eigen leven één leugen is, van a tot z?

Spreekt me niet van omstandigheden of wat ook, want niets kan hier gelden.

Hij wil in Wiesbaden niet trouwen omdat hij dáár getrouwd heet. Dat ‘getrouwd heetenis een leugen.

Hij veracht het Publiek met diepe innigheid en verlangt van dat zelfde publiek applaus.

Dat ‘verachten’ van het publiek is een leugen.

Hij jeremieert in zijn brieven aan mij en in zijn IVden Bundel Ideën, over 't niet opvoeren van zijn Vorstenschool en schrijft mij, als ik 't eindelijk opgevoerd kan krijgen, dat dat opvoeren voor hem geen hoofdzaak is!

Dat jeremieeren was een leugen.

Hij vindt het heel verdrietig een Nederlandsch auteur te zijn, die te arm is om de repetities van zijn eigen stuk bij te wonen, en beknort mij over 't vorderen van den droit d'auteur, dat hem in de gelegenheid stelt om die repetities bij te wonen!....

Neen, Miesje, beschuldig me als je blieft niet van slecht gehumeurdheid, als ik me over zooveel tegenstrijdigs kwaad heb gemaakt. Ik ben een bloc, zóó als ik schrijf zóó ben ik, en zóó als ik ben zóó handel ik. Ik aarzel nooit, ik wankel nooit, ik twijfel nooit, en ik heb nooit berouw over iets, dat ik zelf gewild heb. Dekker's brief van den 17den echter, heeft mij haast geleerd wat berouw is! Een oogenblik speet het mij dat die Vorstenschool mij ooit in handen was gevallen, 't speet me vooral dat ik mijn strijd zoo openlijk gevoerd had, 't speet me vooral dat ik mijn kontrakt geteekend had. Doch 't was te laat om terug te keeren, en ik besloot dus voort te gaan, zonder Dekker als 't niet mét hem kon wezen, ja, zelfs tegen hem als 't niet anders kon zijn.

't Is jammer, zoo als gij terecht zegt, mais qu'y faire? Waart gij getrouwd dan was alles gevonden, nu geloof ik dat Douwes Dekker, door zijn overkomst met Jufv. Schepel, Multatuli een nederlaag bereidt.

Enfin, dit moet hij zelf weten; ‘mij gaat het niet aan’, zoo als hij zegt. Goed, pourvu dat hij er mij later geen verwijt van maakt dat óf zijn stuk ingestudeerd wordt zonder hem, óf dat het afgekeurd wordt door 't Publiek dat het niet mooi vinden wil. Ik kan niets meer doen dan spelen, en dat zal ik doen, zoo goed ik kan.

Mocht D. overkomen, dan heeft hij van mij niets te vreezen, ik zal hem als mijn ‘meester’ ontvangen.

Mina.