Lijst van brieven op datum
28 november 1874
van
Mina Kruseman (bio)
aan
Multatuli
Volledige Werken. Deel 17. Brieven en dokumenten uit de jaren 1874-1875 (1986)
*28 november 1874
Brief van Mina Krüseman aan Multatuli en Mimi. (Leven II, blz. 297-299.)
Amsterdam 28 Nov. 1874.
Beste Dekjes!
Wat tob jullie toch dáár in de verte! Het gaat mij perfect, ik heb mij over niets te beklagen, zelfs niet over de pers die mij verscheurt. Ik heb 't zóó gewild, en ik zal mijn doel bereiken door mijn fiasco zelf. Of weet gij niet meer dat ik u van den zomer schreef: ‘Mijn stuk is een prul, 't is niet alleen niet in den vorm, maar 't druischt tegen alle vormen en zelfs eischen van het drama in! Maar als effect, als rol voor mij? - ik neem aan, als de mise-en-scène zóó is als ik die verlang (zóó was ze niet!) elk oud wijfje uit haar doofpotje te lokken om mijn prullenstuk te zien! Tant pis voor 't Publiek! maar tant mieux voor u, want de heeren van de directie, die geld verlangen, zullen geld ontvangen en Mina Kr. vrij laten in haar keus van stukken, die zonderling kan zijn, maar volle zalen maakt.’ Welnu, alles is gebeurd zoo als ik 't verwacht en gehoopt had. We hebben volle zalen gehad en de Directie wil mij behouden, ook andere directeuren loopen mij na en spreken van hoofdrollen en hooge betaling.
‘Wat geef ik om hoofdrollen?’
‘Uw réputatie?’
‘Ik hecht niet aan reputatie.’
‘Maar 't geld dan?’
‘Ik doe niets voor geld.’
‘Als Maria Stuart, Elizabeth, Medea of Judith kon u prachtig wezen!’
‘Ik kan ook prachtig zijn in een salon, op straat, of aan 't hof, zonder daarvoor uitheemsche meesterstukken te verknoeien in 't hollandsch.’
‘Welnu, speel dan iets anders, kies zelv' de stukken die u spelen wilt.’
‘Vorstenschool.’
‘Niet mogelijk.’
‘Of Vorstenschool óf niets, adieu!’
Twee dagen later kwam Albregt mij vragen of ik hem de V. eens leenen wilde ‘om in te zien’ en den zelfden avond, toen ik in de pauze verkleed was en zoo'n beetje met *** stond te praten, vroeg zij mij op eens: ‘Kent u de troep van Haspels niet?’
‘Neen.’
‘Daar is, geloof ik, een heer, ik weet 't niet zeker, maar ik geloof 't, die 't zelfde stuk wil spelen als u.’
‘Welk stuk?’
‘Ja, dat weet ik zoo precies niet... 't is een stuk dat hij voor zijn benefietrol wilde kiezen, omdat hij een koning wou zijn, als u de koningin wilde wezen, Louise heet ze, geloof ik; die heer zei dat hij u daar wel eens over wilde spreken.’
‘Maar ik ben hier geëngageerd en ik mag van den winter nergens anders spelen.’
‘Hè! hoe jammer! Want die meneer zei dat 't zoo goed zou wezen, als u nu ook eens dat andere gezelschap wat geld hielp verdienen, en hier durven ze niet te spelen wat u vraagt, dáár bij Haspels durven ze alles.’
Eenige dagen later was ik in den Haag, waar ik Valois, Directeur van den Hollandschen schouwburg, spreken moest over een zaal voor een lezing.
‘Wat ben ik blij u te zien!’ begon hij. ‘Ik had reeds willen schrijven om u te verzoeken mij toe te staan ook hier uwe “Echtscheiding” op te voeren; zou u er iets tegen hebben ook bij ons te spelen?’
‘Neen, volstrekt niets, maar ik ben dezen winter gebonden, ik mag...’
‘Nu, den volgenden winter dan, willen wij den volgenden winter uw stuk in den Haag opvoeren?’
‘Och, Mijnheer Valois, mijn stuk deugt niet voor Nederland; ik heb 't geschreven, denkende dat de tooneelen hier te lande even als in 't buitenland gemachineerd waren, maar dat zijn ze niet, en te laat heb ik begrepen dat hier de glorie in de zaal gezocht moet worden en niet op de scène.’
‘Maar wil u dan iets anders spelen? een stuk met eenvoudiger mise-en-scène?’
‘Neen, ik speel niet meer.’
‘In 't geheel niet meer?’
‘Neen, ik kan even veel succès hebben en meer geld verdienen met lezingen, en waarom zou ik dan spelen? Ik doe nooit iets zonder but en mijn eenig but is geweest, op 't Nederlandsch tooneel, door Nederlandsche tooneelisten, oorspronkelijke Nederlandsche meesterstukken te doen opvoeren... maar dáár durven de Nederlanders niet aan; als een stuk niet óf vertaald, óf middelmatig is, durft men 't niet te spelen.’
‘Maar wij durven alles te spelen en ik verzeker u...’
‘Dat u Vorstenschool zou durven geven?’
‘Ja, waarom niet? - Als u 't verlangt, gut, met plaisir! Wil u hier bij ons de Vorstenschool komen spelen, zegt u maar wanneer?’
‘Over een jaar, als ik 't dezen winter niet gedaan krijg van Albregt en Van Ollefen.’
‘Goed, ik recommandeer mij voor 't volgend jaar, teeken dan niet bij Albregt en Van Ollefen alsjeblieft.’
Ziedaar de gevolgen van een fiasco! Eergisteren op mijn laatste lezing ‘Kunst en Kritiek’ was ook weer veel curieux waar-tenemen. Om te beginnen had ik een voorwoordje gemaakt om wat meer kracht en duidelijkheid aan 't stuk bij te zetten, een allerbrutaalst voorwoordje tegen Mr. Kritiek. 't Publiek was stil, luisterde attent en hield zijn fatsoen. Na de pauze gingen een paar heeren sans gêne zitten rooken, midden tusschen eenige dames die kuchten en gezichten trokken, maar... natuurlijk in den rook bleven zitten! en na de lezing heeft men fameux geapplaudisseerd en mij terug geroepen!
Mr. Kritiek is helsch! en geheel Amsterdam is in opschudding! Mijn optreden heeft geslagen vijanden tot elkaar gebracht en oude vrienden elkander doen haten. Nog nooit is 't rekenend Amsterdam zóó uit zijn sfeer gerukt geweest! De geldmannen vergeten winst en verlies om over Mina Kr. te kibbelen, tot vechtens toe! - Gisteren heb ik compleet receptie gehouden, van half tien 's morgens tot vijf uur 's middags heb ik bezoeken gehad.
(....)
De geschiedenis van de advertentie is deze: het bewuste artikel van Rössing, dat in 't Vaderland gestaan had, is uit Leiden door een boekverkooper aan 't Nieuws van den Dag gezonden om over te nemen. Iets wat 't N.v.d.D. (als vijand) natuurlijk weigerde te doen. Daarop heeft men uit Leiden weer geschreven ‘plaatsen als advertentie!’
‘26 gulden zullen de onkosten beloopen.’
‘Gij kunt over 26 gulden beschikken.’
Ziehier de renseignementen welke D. mij gegeven heeft; ik wist natuurlijk van de geheele advertentie niets af, en zou ook geen fl. 26 gegeven hebben voor een réclame; ik betaal nooit een artikel.
(....)
In den Haag... heb ik op een diner ontmoet, waar ik naast hem zat! Hij begon met me aan-te-vallen over mijn stuk enz. enz. Waarom speelt u niet liever de Maria Stuart?
Omdat ik geen derde Maria Stuart, maar een eerste Louise wil zijn. Ik heb de Vorstenschool gevraagd, maar Nederland heeft ‘neen’ gezegd, omdat 't geen meesterstukken begrijpt; toen ben ik met een prul gekomen en dát heeft Nederland aangenomen. Door 't kleine tot 't groote. Nu eisch ik de Vorstenschool. Of de V. óf niets. Adieu tooneel!’
Dáár kon hij niet tegen! - Mijn vijand heeft een toast gedronken op de Vorstenschool en op mij! Ce que c'est qu'un homme!
Adieu, duizend groeten.
P.S. Trouwt toch! - De reden waarom mijn stuk niet meer gespeeld wordt is, dat wij het reeds twee maal extra gegeven hebben. Die verhoogde prijzen zijn natuurlijk niet vol te houden, we moesten 't maar vier keer geven en hebben 't zes keer gedaan. Na Januari geven we 't pas voor gewone entrées.
Mina.