Lijst van brieven op datum
25 april 1874
van
Multatuli
aan
Carel Vosmaer (bio)
Volledige Werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 (1984)
25 april 1874
Brief van Multatuli aan C. Vosmaer. Dubbel en enkel blaadje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
De zin bovenaan blz. 1 is in feite natuurlijk een post-scriptum.
Op blz. 3 bovenaan heeft Multatuli drie regels doorgehaald - hieronder tussen haakjes gedrukt - en daarbij een opmerking in potlood geplaatst.
Halverwege blz. 3 zijn enkele woorden met inkt onleesbaar gemaakt.
Op blz. 1 is de zin over Mina Krüseman met blauw potlood doorgestreept. Langs het gehele middengedeelte van de brief heeft Vosmaer in blauw potlood een streep in de linker-marge gezet en op blz. 5 ook in blauw potlood de woorden: Zeer belangrijk c.v.
't Ministerie V.Z. Schimm.-Hasselman: Van Zuylen-Schimmelpenninck-Hasselman.
de but en blanc: op de man af (fr.)
allebei: Vosmaer en Holda.
Eerst nu heb ik Josua Daniels gelezen. Ik heb er veel over te zeggen.
Wiesbaden 25 April 1874
Beste Vosmaer!
Alweer ‘habent sua fata’ (V. Vloten zou zeggen: hy hangt z'n latyn te luchten.) Nu, 't is onwillekeurig. Dit blaadje, moet ge weten, zou gister dienen tot 'n brief aan den besten flinken kameraad Mina Kruseman. Toch is 't heden eerst 25. Maar ik vergiste my in den datum, en dit komt nu goed voor vandaag. Dat aldus gesuscribeerde blaadje dan, kwam niet verder omdat ik door 'n oneffenheid in de plankjes die 't blad van m'n tafel maken, kriegel en zenuwachtig werd. Dit had me al lang gehinderd, maar gister-
(Zeker had ik geen lust in zitten of schryven en zocht ik 'n pretext. Ik kán redenen vinden waarom ik geen lust had aan M.K. te schryven, o.a. deze dat ik niet tevreden was over myzelf - nu, als dat 'n grond was om aftebreken, dan kwam ook deze brief nooit klaar, en geen één!)
Goed! Ik stond op, en ging aan 't timmeren, en wurmde met die plankjes. Ze waren - als zeker geslacht! - krom en verdraaid. Ook deugden m'n spykertjes niet. En ik wurmde en tobde en werkte my in 't zweet, en toen ik eindelyk gereed was met niet klaar zyn - m'n tafel is even krom als te-voren. Wacht maar als ik 'n schaaf heb! - enfin, toen was 't laat genoeg geworden om 'n pretext te hebben niet meer te gaan zitten.-
(Van morgen na 't lezen)
Juist gister avend ontving ik een brief van M.K., interessant, frisch, gezond, achtenswaardig, als altyd. En, na een-en-ander gelezen te hebben van wat de dag meebracht. zette ik my tot antwoorden. Daar stond ‘Wbaden den 25 April.’ Tik, tik, de Briefträger. Wat Holl. Couranten, 'n paar brieven, 'n present Exempl. van Theorie der Rekenkunde van Versluys (iets wat my zéér aangenaam is: ik ben zeer gesteld op relatie met exacte luî) en nog een-en-ander.
Mimi was uit geweest om 'n hoepel te brengen aan 't kind van Marie Anderson die jarig is, en kwam in triumf aanloopen met 'n aan M.A. uit Holland gezonden nummer 95 van 't Vaderland. (Zeker ontv. ik van middag 'n exemplaar van mezelf ook. Des te beter. Er blykt me dat de generaal Kruseman de vorige nummers aan z'n dochter heeft gezonden. Dit doet my innig veel genoegen voor U en my. Ook die my maar half bekende vriend van Marie Anderson gaf blyk er belang in te stellen. Dat zyn goede teekens, en 'n tegenwicht tegen de aardigheid in 't Nieuws van den Dag. Onder de illustraties der Regeering van Willem III komen Huet, gy en ik heel eventjes aan 't slot voor, doch (of en) tusschen Piet Paaltjes en Cremer.
Uw ‘Vaderland’ dus, en ik was er erg bly mee. Ik hoop dat uw studie afzonderlyk worde uitgegeven.
Zeer in 't byzonder deed het my goed dat ge wyst op dien brief aan den G.G. in ruste. Ik voor my wenschte wel dat de heele Havelaar achterwege was gebleven en dat ik alleen dien brief gepubliceerd had! Maar - er waren oorzaken die my drongen - en dwongen! - 'n boek te schryven, en zóó'n boek! Nog altyd betreur ik 't dat ik my tot schryver liet maken. Als 't over te doen was, werd ik horlogemaker of schrynwerker. Nog altyd stuit het my vreeselyk ideen aan Publiek te geven.
Het is die brief aan V. Twist en uw wyzen daarop, die my noopte, 't blaadje dat voor M.K. bestemd was, aan U te zenden. Ik voelde lust u iets meetedeelen over de Havelaarsgeschiedenis dat me pikant voorkomt. Maar meen niet dat dit iets te maken heeft met uw studie over m'n geschryf, o neen. Integendeel. 't Schandaaltje - want ergeren zult ge u! - dat ik u meedeel, moet onder ons blyven, of behoort althans volstrekt niet in Uw studie thuis.
(‘Onder ons’ is 't woord niet. Ge moogt zeggen aan wien ge wilt wat ik u meedeel maar 't is niet geschikt voor publicatie.) Hierover later Het is juist de vraag of zooiets gepubliceerd worden kán.-
Toen de Havelaar verschenen was, hoopte ik op uitdagingen om te bewyzen wat ik geschreven had. Ge weet hoe die achterbleven. Eerst het - naar myn inzien opzettelyk overdreven - geseur over de hoedanigheid van 't boek (Daartoe had V. Twist het sein gegeven) vry spoedig daarop de algemeene kreet dat ik zoo'n byzonder slecht mensch was, - eindelyk 't gewone: hy heeft overdreven. (Juist andersom, ik had verzacht, en de stipte waarheid geofferd aan wat my voorkwam als eisch van de kunst. Hoe dit zy, bewyzen werden niet gevraagd, en ik zát met m'n pleidooi en mooivindery. In de Minnebrieven publiceerde ik 'n paar stukken... och, waartoe? Men was stilzwygend overeengekomen my niet toetelaten tot bewys. Ik vind dat welwillenden de vraag hadden moeten stellen: ‘zyn die verklaringen van den Controleur echt of valsch?’
(Lees (....) na S.V.P. in verband met de laatste abschnitte van den Havelaar, en vraag, of er ruimte overblyft voor twyfel?
Ge begrypt dat ik die beantwoording van den Controleur nog altyd heb. Wonder genoeg: want herhaaldelyk was ik zonder andere bezitting dan 'n pakje onder den arm.-
Toen er onder 't Ministerie V.Z. Schimm-Hasselman kwestie van was de Kamer te ontbinden - ik schreef u reeds daarover - zei my Hasselman eens:
- ... maar dát begryp ik niet van je, dat je niet myn rapport van den toestand in 't Lebaksche hebt gepubliceerd! Je hebt by lange na 't ergste niet genoemd. 't Was me-'n--'n boeltje.
Ik begreep hem niet, omdat ik me niet herinnerde dat hy zelf een myner voorgangers te Lebak was geweest.
- Welzeker! Ik zat telkens uittekyken of je myn rapport niet publiceerde Daar stond méér in, dát verzeker ik je!
Een oogenblik later over Brest van Kempen sprekende (Slymering):
- Ja, dat die 'r geen end aan maken zou, was te begrypen. Je weet toch dat-i onder den Regent zat? De regent leverde hem meiden. (Stipt letterlyk!)-
Dit werd door den Minister van Kolonien aan Havelaar gezegd, of door den heer Hasselman, hoe wilt ge? 't Viel voor op 't Departement, in 't Kabinet van den Minister, maar de toon was fideel. (Dit blykt nog-al, niet waar?)
Juist die fideliteit zou me weerhouden hebben te zeggen: ‘geef me dat op schrift’ of: ‘ik houd je aan dat woord.’ Hasselman praatte losweg, en inofficieel. 't Is de vraag of ik loyaal gedaan had, z'n woorden te maken tot punt van uitgang myner eischen om recht. Doch ik dacht er niet aan, en heb geen verdienste van m'n discretie. Want de heele aanraking met Hasselman tendeerde op 'n groote verandering waarmee myn herstel zou samengaan. Ik had dus geen reden op dat oogenblik werk te maken van myn belang. Er wás bepaald dat my recht zou gedaan worden, en 't kwam dus niet meer te-pas getuigen interoepen... ditmaal den Minister van Kolonien zelf!-
Hoe nu zoo'n Hasselman berusten kon en kan in de wyze waarop ik behandeld word, is... geen raadsel. Hy is gewis geen slecht mensch, doch als de meesten lauw en half.-
Ik erken dat ik nu gaarne z'n getuigenis op schrift had! 't Is de vraag of hy 't geven zou, als ik 't nu de but en blanc vroeg. Toch geloof ik niet dat hy liegen zou.
Reeds lang zou ik én daarvan én van ‘zyn rapport over den toestand in 't Lebaksche’ werk hebben gemaakt als men 't oordeel over de Havelaarszaak had gelieven te laten afhangen van bewys. De taktiek is geweest my niet tot bewys toetelaten. De ‘liberalen’ hebben van de schets die ik leverde - schoon ze niet in 't minste verband stond met zoogen. Politiek, of regeeringssysteem - gebruik gemaakt om op 't kussen te komen. Dáarin geslaagd, weerden ze my zoo hard ze konden. Heel in den beginne van V.D. Putte's eerste ministerie zeide hy in de Kamer: ‘Saidjah geschiedenissen zullen niet meer voorkomen’ als-of dát de beteekenis was van z'n optreding! Wat 'n valsheid! De conservatieven zouden my meer dienst gedaan hebben, als ik maar niet zoo onwel was met hun god. Welnu, zy zyn consequent. Als ik geloofde zou ik ook 'n vyand zyn van ieder die myn God aanviel. Maar de liberalen!-
Zeg my eens, S.V.P. of gy kans ziet my aan 'n middel te helpen om Hasselmans confidentie te gebruiken. Als ik hem schreef? ‘Dát hebt gy me gezegd. Mag ik dat publiceeren?’-
Nu moet ge weten dat ik die byzonderheid in de verhouding van Slymering met den Regent niet wist, en ik ben er bly om. Zoo ligt had ik er op gedoeld in den Havelaar, en dan ware de zaak afgedaald tot chronique scandaleuse van de gemeenste soort. Thans, na de manier waarop myn pogingen door Regeering en Natie ontvangen zyn, is 't wat anders, vindt ge niet?
Van achteren beschouwd, maak ik me toch driftig by 't herdenken, en 't is wel naïf van me geweest, toeteschryven aan verschil van plichtsopvatting, wat later bleek thuis te hooren op 'n terrein van géén plicht hoegenaamd. Neen, dit is niet juist. De kwasi-politieke regeeringssysteemruitery van zoo'n resident blyft bestaan, al ware ze dan ook ditmaal gecompliceerd met invloeden van nóg lager soort! Maar och, hoe onnoozel van me, te Lebak, daar te meenen dat ik slagen zou! 't Is om medelyden met mezelf te krygen. En daarna 't echec by v. Twist! En in Nederland! Bitter!-
Dit nu vraag ik u, of ge meent dat ik van H's mededeeling gebruik maken kan, en zoo ja, of 't nut zou doen?
Maar er is nog 'n bedenking. Het is derogeerend voor me dien blauw onderstreepte zinsnede in 't licht te geven. Een deftige, boekerige omschryving zou 't doel missen, en letterlyk weergegeven, klinkt ze te vies. In 'n gesprek is dit anders.-
Ik ben onwel geweest, maar al weer opgeknapt. Mimi heeft u van de week geschreven, aan U of H. Zeg, myn angst over brieven is zoo ongegrond niet. Alweer 'n voorbeeld. Heden ontving ik tusschen 'n courant gevouwen 'n brief die naar Marburg geadresseerd is. Ik zend hem dóór. Maar zal ieder dit doen? Ik beweer: neen! Onder 10 personen is er zeker een die zoo'n brief houdt, opent, leest: ‘voor de aardigheid.’ ‘Men’ is oneerlyk, slecht. Dezer dagen vond men een zeer schoone catalpaboom, den lust van den eigenaar, met vitriool verbrand. En ik lees in de holl. courant, dat er zoo vaak vruchtboomen bedorven worden uit wrok of nyd. Ik vind dit verschrikkelyk!
Kom je hier? Ik verbeelme dat ik je veel indrukken heb meetedeelen.
Hartelyk gegroet, allebei.
Uw vriend
DD