Lijst van brieven op datum
5 april 1874
van
Mina Kruseman (bio)
aan
Multatuli
Volledige Werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874 (1984)
*5 april 1874
Brief van Mina Krüseman aan Multatuli. (Leven II, blz. 127-136.)
De brief is begonnen op 30 maart en na enkele keren te zijn voortgezet afgesloten op 5 april.
Tawar sadja: afdingen (mal.)
de verloren macht van zijn Heiligheid: Nadat het koninkrijk Italië op 20 september 1870 Rome had ingenomen en de proclamatie tot hoofdstad door een volksstemming op 2 oktober 1870 was gelegitimeerd, bestond er geen soevereine Kerkelijke Staat meer; Pius IX beschouwde zich sindsdien als gevangene in het Vaticaan.
***: de weggelaten namen zijn kennelijk Mathilde en Theodoor Op de Coul.
Rome, 30 Maart '74.
Waarde vriend! Ik heb uwe laatste letteren ontvangen, en schrijf u dadelijk, omdat ik 't niet doen mag vóórdat ge een brief verdient! Bevalt deze reden u beter dan de vorige? Gij wilt dat ik u om geld zal vragen, als ik in den brand raak; wacht maar, daar zal ik den een of anderen keer wel eens toe komen, maar nu nog niet, daar Holland mij zóó veel voor mijn lezingen betaald heeft, dat ik nog altijd meer heb dan ik noodig heb.
Ik heb hier kamers gehuurd voor een maand en moet de een of andere reden zoeken om hier van daan te komen, anders blijf ik nog in Rome pour tout de bon! Dat klinkt anders als mijn schimpen op Bologna, niet waar? Ik begin me hier geheel en al thuis te gevoelen en bizonder veel schik in 't ongegeneerde leven te krijgen, dat vrij is, zonder gemeen te zijn en familjaar zonder indringerigheid. Of 't zoo blijven zal?... Voilà une autre question! Ik ga hier uit met Engelschen, Franschen, Duitschers, Amerikanen; heden met een ambassadeur, morgen met een priester; de eene voert me naar de catacombes, de andere legt me de hieroglyphen uit, een derde laat me de omstreken van Rome zien, een vierde wil me bekeeren om me als zendelinge te gebruiken, enz. enz. ik amuseer me hier dol! Als nu de amours maar wegblijven, want die bederven altijd alles!
(....)
31 Maart.
Ik ben gisteren gestoord geworden door een duitsche baronne, een wanhopend oud mensch, dat mij als économie gebruiken wil! Ik heb haar verteld dat niets zoo zuinig was als thuis blijven, en dat zij mij dus maar alleen moest laten rondhaspelen. ‘On me trompe toujours’, gaf ze me daarop ten antwoord, ‘et vous avez tout meilleur marché que moi, parceque vous riez avec le monde, et puis vous parlez l'italien, et moi je suis stupide, je ne sais pas compter très vite.’ De oude stumpert is verbazend gierig en begint altijd met een speech als deze, tegen koetsiers, winkeliers en n'importe wie - ‘Vous ne me tromperez pas... je ne veux pas être trompée... je connais l'argent, et je sais combien cela vaut... maitenant dites le prix.’
Ik sta te schateren, telkens als ze met die predikatie voor den dag komt en geregeld ter eere daarvan dubbel moet betalen. En dan wordt ze woedend op mij en zegt dat 't mijn schuld is dat ze beetgenomen wordt! Ik heb volstrekt geen last van dat beetnemen, ik vind de menschen hier, over 't algemeen, heel eerlijk en goedig; ik heb meer afzetters in Nederland ontmoet! ‘Tawar sadja’ is 't hier ook, en als men een beetje met de lui weet om te gaan, laat men ze zelf tawar tot ze op den prijs gekomen zijn die billijk is, en ze zwijgen blijven als bewijs dat ze 't nu niet voor minder geven kunnen. Ik, die in 't geheel geen italiaansch ken (wat 't duitsche oudje niet gelooven wil!) kom hier overal heel goed terecht en breng het met gesticuleeren en gezichten trekken even ver als een ander met italiaansch spreken; dit prouveert, dunkt me, wel voor de eerlijkheid der Italianen; een vreemdeling zou in Nederland zoo goed niet terecht komen als ik hier; ik zelfs ben in mijn landje nooit zoo goed behandeld geworden als hier.
Woensdag avond.
Waarom zegt gij: ‘'t Wondert mij dat ge zoo eenvoudig tegenover mij uw alleen staan meldt, alsof dit de eenvoudigste zaak van de wereld was’?
Gij hebt nog niet veel begrepen van mijn wijze van alleen staan, geloof ik! Ten minste gij oordeelt er heel anders over dan ik. Alleen staan voor mij, beteekent zoo veel als niet gebonden zijn, iets geheel anders dan niet communicatief wezen. Ik ben juist zeer communicatief, en ga heel gul om met alle menschen, waarmee 't toeval me in kennis brengt; maar ik beloof niets en vorder niets van een ander, zoo ken ik ook niemand 't recht toe iets van mij te eischen of, in welk opzicht ook, beslag op mijn leven te leggen; ik wil vrij zijn van alle banden die hechten, van alle verplichtingen die boeien, en dat ben ik, Dieu merci! Daarom moet gij niet denken dat ik menschenschuw of achterhoudend ben, neen, in 't geheel niet; ik zoek de menschen niet, maar wie ik vind, accepteer ik, tel qu'il est, en behandel ik zoo vriendschappelijk mogelijk; dat deze vriendschappelijkheid zeer betrekkelijk is, spreekt van zelf, daar ze zich meestal bepaalt tot beleefdheden en 't bewijzen van kleine diensten, of gedachtenwisselen waar 't zieleleven niet in betrokken is. Dat ik gierig op ziel ben is niets dan trots, ik vind de meeste menschen te ordinair om hun te toonen wat ze toch niet begrijpen zouden en schaam mij zelfs tusschenbeide over de laagte waarop ik, dikwijls malgré moi, ontdek dat zij staan. Waart gij gisteren hier geweest, dan hadt gij van die gierigheid niets gemerkt; toen heb ik namelijk mijn geloofsbelijdenis afgelegd voor een roomsch catholieken priester, en voor hem gebiecht, zooals nog nooit iemand van zijn geloof voor hem had durven biechten! Ziehier hoe wij 't zoo ver gebracht hadden.
Hij had mij ontmoet op de trappen van 't Vatikaan, waar ik Cardinaal Ricci moest spreken over 't bijwonen van eenige diensten (waarvoor men kaartjes hebben moest) en waar hij voor kerkaangelegenheden bij denzelfden Cardinaal moest wezen, die ons onfatsoenlijk lang liet wachten. Al antichambreerende raakten wij aan 't praten, en, ofschoon ik hem steeds ‘Monsieur’ tituleerde, zoo kwam, op die heilige plaats, toch 't idée niet bij hem op, dat ik iets anders dan catholiek kon zijn. Ik, die nooit mijn hoofd breek met 't geloof der menschen en hier elk oogenblik in de buurt van den een of anderen priester terecht kom, had er ook niet aan gedacht hem op mijn ongeloof attent te maken, tot hij gisteren avond hier kwam, niet als abbé, maar als auteur om mijn ‘Huwelijk’ te halen, dat hij aan de academie (**?) wilde brengen, waarvan hij mij volstrekt lid wilde maken. Toen kwam op eens de gedachte bij mij op: ‘Zou ik dáár ook roomsch voor moeten wezen?’ en hem tegemoet gaande, nog vóór dat hij binnen was: ‘Ecoutez, une seule question, avant d'aller plus loin. Votre costume me dit ce que vous êtes, le mien ne vous dit rien, je suis donc obligée de vous le dire moi-même. Répondez moi franchement, sans détours; est-ce que cela pourrait vous faire du tort de présenter à l'académie une personne qui ne soit pas catholique? Si cela peut vous porter préjudice, ne me présentez pas, je préfère rester inconnue à Rome.’
‘Comment?... pas catholique!... Vous-êtes donc protestante, Madame?’
‘Non je ne suis rien.’
‘Mais vous-êtres chrétienne pourtant?’
‘Non; je ne crois ni à Dieu, ni au Christ, ni aux saints, ni à l'enfer, ni au paradis, ni à la vie éternelle.’
‘Une athée!... Une payenne!... Une impie!...’
‘Trouvée sur les escaliers du Vatican! - Cela vous confond, n'est-ce pas?’
‘Oui,... Et le Saint Père qui vous a donné sa bénédiction!... Le cardinal Antonelli qui vous a reçue!’
‘J'ai été présentée à lui par Mr. C. l'ex-ambassadeur d'Amérique, et nous n'avons pas parlé de religion du tout.’
‘Ah! Il ne vous connait pas alors!’
‘C'est qu'il ne tenait pas à me connaitre, s'il m'avait questionnée, je lui aurais dit la même chose qu'à vous.’
‘Une impie!... Vous Madme!... Quel désenchantement!... Moi qui vous croyais si bonne, si...’
‘Pour bonne, je le suis. Je ne crois pas au pardon, je n'ai donc pas le droit d'être mauvaise. Si j'étais chrétienne, je serais moins bonne, sans doute, car l'absolution serait là, pour me rendre le crime facile.’
‘Mais l'église abhorre le crime, elle le punit même!’
‘Elle le bénit souvent.’
‘Madame!’
‘Lorsque la guerre était déclarée entre la France et l'Allemagne, le clergé catholique, comme le clergé protestant, a béni les armes de ces deux grandes puissances chrétiennes, au nom même du Dieu de la Paix! Moi, impie, qui n'ai aucun intérêt à flatter une cause politique ni à ménager un secte religieux, simple femme qui n'admire que le beau, et qui n'aime que le bien, j'ai maudit alors toutes ces églises corrumpues, qui, sous le masque imposteur de l'amour chrétien, ne demandent que la haine, la destruction et le gain!’
Ik zag mijn priestertje duizelig worden! Zóó had hij waarschijnlijk nog nooit een bénédictie hooren uitleggen! Eerst staarde hij me aan, zonder antwoord te vinden, en toen sprak hij half fluisterend:
‘Mais... la guerre a été instituée par Dieu lui-même... c'est pour punir les coupables que...’
‘Pardon, ce ne sont presque jamais les coupables qu'elle atteint. La guerre est une injustice, un crime, une infamie, inventée par les spéculateurs, et glorifiée par les méchants et les insensés, employée par les forts pour immoler les faibles et dépouiller les innocents et les pauvres d'esprit.’
‘Mais Madme, la guerre pourtant est une des lois de la nature... voyez les animaux, les uns mangent les autres, ils se...’
‘Est-ce que nous n'en mangeons pas assez?... Grand Dieu! - Nous allons plus loin dans notre voracité qu' aucun autre animal sur terre! Si nous faisions la guerre pour manger nos ennemis, nous aurions au moins la faim pour excuse, mais nous mangeons tout être vivant, qui a le malheur de s'approcher de nous (même ceux qui nous rendent les plus grands services) et après cela nous nous mettons encore à tuer nos semblables (que nous ne mangeons pas) pour le seul plaisir de les torturer, de les détruire et de les voler! Ah! non, ne me parlez pas de la guerre que votre église approuve, ne fut-ce que pour cela, je méprise toute église!’-
‘Je vois bien, Madme, qu'il n'y aura pas moyen de vous convertir; votre esprit est trop rempli de paradoxes pour pouvoir atteindre à la simplicité de la religion chrétienne. Une impie, en plein XIXme siècle! Au centre même des états pontificaux!... Mais c'est à ne pas y croire ses yeux!’
Daarna begon hij me te ondervragen over mijn kindsheid, mijn opvoeding enz. enz.
‘Quel âge avez-vous?’
‘Trente-quatre ans.’
‘Et vous-êtes seule? Toute seule?’
‘Mon Père vit encore, il demeure à Bruxelles, et ma soeur est mariée aux Indes.’
‘Mais vous n'avez pas pu atteindre l'âge que vous avez, sans aimer quelqu'un, comment avez-vous fait?’
Ik was klaar hém dezelfde vraag te doen, maar bedacht me nog in tijds, en antwoordde eenvoudig:
‘J'ai beaucoup aimé un homme auquel j'avais promis ma vie, mais notre mariage a été rompu, et depuis lors, je n'ai plus voulu aimer personne.’
‘Voulu?’
Hij deed me dezelfde vraag als gij: ‘hebt ge dit voor 't zeggen?’
‘Oui, voulu. Quelques fois je rencontre un homme qui me parait bon et généreux, alors je l'éloigne ou je le fuis, car l'amour me fait peur et je ne veux plus m'attacher à personne.’
‘Mais comment comprenez-vous la vie, si vous ne voulez vivre ni pour Dieu, ni pour les hommes?’
‘Je vis pour les hommes, je crois, seulement je ne suis pas exclusive dans mon amour. J'aime tous ceux qui sont bons, j'admire tous ceux qui sont grands, et autant que possible, j'aide tous ceux qui souffrent.’ ‘Et vous ne vous occupez donc jamais de l'avenir? Vous ne vous demandez donc jamais: d'où suis-je venue? où serai-je après ma mort?’-
‘Je ne sais d'oú je viens; je ne sais où j'irai. Tout ce que je sais, c'est que, si je suis ici, c'est pour vivre ici. Ce qui me parait bon, je le fais, ce qui me parait mal, je le laisse; je me trompe quelques fois, sans doute, mais jamais volontairement. Bien souvent je me fais du tort à moimême en suivant la ligne de conduite, que je me suis tracée, mais qu'importe! j'en souffre un moment, puis je m'approuve, et je suis heureuse encore.’
‘Et vous n'avez pas peur de la mort?’
‘Pas plus que de la vie. J'attends l'inconnu. Je ne le désire pas et je ne le crains pas.’
‘Quelle force! Quel soutien une femme, comme vous, pourrait être pour l'église!’
‘Est-ce que votre grande et puissante église a besoin du soutien d'une simple femme? Moi, je sais me passer de l'église; l'église saura se passer de moi, j'espère.’
Toen deed hij mij weer een vraag van u.
‘Etes-vous réellement heureuse, Mme?’
‘Oui, je suis contente.’
‘Quelle honnête payenne vous êtes! C'est égal, c'est dommage que vous n'ayez pas la foi; car, si vous étiez chrétienne, avec l'intelligence, la force, et le courage que vous avez, vous deviendriez sans doute une des plus grandes femmes de notre siècle.’
‘Et maintenant?’
‘Maintenant?... Je ne sais vraiment ce que je pourrais vous dire!... Si vous étiez malheureuse je tâcherais de vous consoler, si vous étiez une pécheresse, peut-être je pourrais vous convertir... Si vous étiez dans le doute, je vous parlerais de la clémence divine, du pardon, de la grâce... Je prierai Dieu pour vous!... mais... vous ne croyez pas même à la prière!
‘Adieu Madame, soyez heureuse!’
Hij was de deur reeds uit, toen hij weer terug kwam met:
‘Je ne pourrai pas vous présenter à l'académie... cela me sera tout à fait impossible... c'est une institution catholique, cléricale même...’ Ik lachte, zonder te antwoorden, en liet hem uit. Dien lach heeft hij begrepen! en zijn invitatie voor de soirée van de Académie des Arcades krijg ik tóch, al zouden alle bisschoppen en cardinalen er ook mee gemoeid worden! Die priesters zijn veel te slim, om une impie zoo'n mooi wapen in handen te geven tegen hen!
Donderdag.
Ja, ja, schrijf een drama voor me, alsjeblieft, maar niet nú! Wat ik u bidden mag niét nu! Blijf Funke maar trouw, zoo lang ge *** bij u hebt, et faites le métier, zonder iets meer aan uw genie te vragen! - Denk dat gij de eenige zijt die niet beneden Multatuli moogt staan, de eenige van wien men 't recht heeft een pendant van de ‘Vorstenschool’ te verwachten. - Dat ge geen blijspel kunt schrijven, doet me plaisir, zou ik bijna zeggen; ik vind al uwe moeielijkheden wáár en zou haast lust hebben er nog een paar bij te voegen! - De eerste is dat onze taal niet élégant genoeg is voor vroolijke stukken, niet gedistingeerd in 't kenbaar maken van vreugde. De tweede... 't hollandsch leven is valsch! Van dáár zeker dat humor de hoogste graad van vroolijkheid is, die men in 't hollandsch bereiken kan. Oprechte, gulle, goedhartige vroolijkheid, een soort van gelukkig abandon, dat noch geforceerd, noch flauw, noch gemeen is, ken ik in 't hollandsch niet; satire, sarcasme en krachtige droefheid des te meer, dit alles komt ook pas na de valschheid!
Gij wilt geen liefde op 't tooneel, wel dit is een van de redenen, waarom ik uw ‘Vorstenschool’ zoo mooi vind en zoo moeielijk! 't Dom publiek begrijpt niets dan de scènes d'amour en slaapt in bij al wat daar boven staat, en 't intelligent publiek is er aan gewoon en weet nog niet hoe 't een sociale questie op 't tooneel ontvangen moet, als die er niet op gesmokkeld wordt onder 't makser van légale of illégale liefdes! Ik heb juist over dit onderwerp, van den winter menige discussie gehad; maar de kunst (in alle vormen) staat bij ons te lande zóó laag, dat zij eigenlijk beschreven kan worden met deze twee charmante woordjes ‘zielloos en gedachtenloos.’ Ook Vosmaer, zelfs Vosmaer is van dit systema en stelt geen hooger eischen aan een kunstenaar dan ‘bekoren.’
‘Maar mij bekoren geen kleuren, geen lijnen, geen klanken, geen woorden, als ze me niet gelukkiger of beter maken!’ gaf ik hem daarop ten antwoord; en al wat hij toen zeide was:
‘Dát ligt aan u, dan is uw artistiek gevoel niet genoeg ontwikkeld om 't schoone te genieten.’
‘Niet genoeg? - Of te veel misschien om met niets tevreden te zijn!’ Dat woord ‘bekoren’ heeft mij van den winter tusschenbeide razend gemaakt! De belachelijkste modes bekoren, en dan zou bekoren 't doel van de kunst moeten zijn! Welk een ruim veld voor middelmatigheid om den wansmaak van de foule te exploiteeren!
Gij vraagt wie er geld uitgeeft voor rozenkransen enz. en zegt nog wel ‘zij meenen het toch.’ Neen, zelfs zij meenen 't niet altijd. Ik bijv. heb hier geld voor rozenkransen, enz. uitgegeven en meen niets dan dat ik eenige arme stumperts plaisir kan doen met zoo'n voorwerp ‘béni par le Saint Père.’ De knecht hier onder anderen, een goed, trouw, dom, oud mannetje, was zoo verrukt met de souvenir dien ik hem meebracht van de audientie, dat hij die knielend aannam en toen met duizend zoenen naar zijn zolderkamertje bracht! Die rozenkrans bekoorde hém!
Ja, er ligt een misverstand tusschen mijn bedoeling en uwe opvatting van mijn vraag: ‘Zou er één man bestaan die vrouwenliefde waard is?’ Maar niet 't misverstand dat ge denkt. Mijn vraag gold niet ***, maar Mimi;*** intéresseert me niet, zij is ordinair, ze moet ordinair zijn, anders was ze nooit bij u gekomen, nooit op zoo'n manier ten minste; en tóch intéresseerde ze u, vóór dat gij haar gezien hadt en terwijl gij Mimi bij u hadt! Zie, dat mannelijk vragen, dat zoeken, dat haken naar nieuwe affectie, ten koste van oude, dát was 't, waarover ik u uitlachte! Ge hebt gecoquetteerd met een schaap dat niet aan coquetteeren gewoon was en... Ziedaar den cauchemar dien ik u voorspeld heb! Uwe braafheid nú (*** is leelijk!) admireer ik volstrekt niet! ‘Integendeel!’ zou ik bijna zeggen. - Daarom heb ik uwe positie tegenover haar (eigenlijk niets dan een déceptie) gek genoemd, en u getart iets groots te schrijven op een oogenblik dat ge geen vrede met u zelven kunt hebben, noch met uwe onmiddellijke omgeving, die scheef is! - Mimi beklaag ik tóch. Of denkt ge dat zij niet gevoelen zou hoe zij (grâce à la déception!) minder ver van u verwijderd is, dan gij gewenscht hadt?
3 April.
Ik ben op de soirée in de academie geweest! Je le savais bien! En heb nog een toegangsbiljetje ook gekregen, van mijn priestertje, voor de audience générale bij den Paus, een intéressante vertooning. Wij waren met meer dan duizend personen in de troonzaal van 't Vatikaan vereenigd, menschen van alle rangen, standen en naties, en stonden als een klomp op elkaar gedrongen om zijn Heiligheid te zien en te hooren. Alle heeren waren gerokt met witte dassen, alle dames in 't zwart met kanten sluiers, geen handschoenen, en beladen met rozenkransen, kruisjes, amuletten, enz. enz. Toen de Paus met zijn hofhouding van veelkleurige priesters verscheen, werd 't gedrang naar voren zóó hevig, dat ik naar achteren vluchtte en dáár de chance had een stoel machtig te worden, waarop ik dood-eenvoudig ben gaan staan om over de hoofden heen te zien. Eerst wilde de foule gaan knielen, maar op een heiligen wenk, stond de foule weer op; toen ging de Paus op zijn troon zitten, en las een van de cardinalen, vreeselijk bevend (in 't fransch) een soort van lijkrede voor op de verloren macht van zijn Heiligheid, ‘die zich zóó groot gehouden had onder zóó veel verdriet en ellende.’ Ik verwachtte eenig applaus, maar 't publiek zei niets. - Toen stond de Paus op om de speech te beantwoorden, 't geen hij in 't italiaansch deed. Ruim een half uur heeft die oude ziel gesproken, kalm, luid en duidelijk, zonder eenig teeken van vermoeidheid te geven, maar toen hij den zegen uit moest spreken begon hij te kuchen en begaf hem zijn stem; toch heeft hij het er nog goed afgebracht, en is hij vertrokken, leunende op twee car-dinalen en omsingeld door geloovigen, die zijn slof wilden zoenen, zijn handen drukken, zijn japon aaien, enz. enz.
Eén stem riep iets. Een franschman vroeg: ‘Qu'est-ce qu'on crie là?’ Iemand antwoordde: ‘Vive le Pape!’ ‘Tiens, c'est bien ça,’ en daarmee gingen we naar huis.
In een van de antichambres scheen een cardinaal nog een privaat audientietje te houden, ten minste daar stond hij heel deftig, in 't midden van een menigte heeren en dames, met zijn hand vooruit, die de geloovigen met een knieval zoenen kwamen, vóór dat zij de trap af gingen; zeker om niet al te plotseling van de heilige omgeving in de profane te komen!
De soirée in de academie is me best bevallen. Zulke gezelschappen moest men overal hebben, maar dan zonder geloofspréjugés natuurlijk. Een stuk of twaalf heeren hebben voordrachten gehouden in verschillende talen, de eene proza, de andere poëzie, maar bijna allen eigen werk, en twee heeren en twee dames hebben muziek gemaakt (alles religieux.) Mijn priestertje had me verteld dat hij een fransch vers gemaakt had, dat hij voor zou dragen. Arme ziel! en dát moest hij doen, terwijl ik vóór hem zat! Ik weet bij ondervinding, hoe veel kracht en hoe veel routine men behoort te hebben om met aplomb iets voor te dragen, dat niet geapprouveerd wordt door iemand die vóór je zit! En ik zat twee stoelen van de estrade af, waarop hij spreken moest! Ongelukkiger-wijze kreeg hij mij in 't oog, juist toen hij beginnen zou, en bevend begon hij zijn titel te noemen, om daarna de eerste helft van zijn versje af te rammelen, zoo haastig, alsof hij zelf bang was dat hij verstaan zou worden! Ik was de eerste die hem bij een kleine pauze toejuichte, en, toen er wat warmte in 't publiek begon te komen, kreeg hij courage, zoodat hij toch nog vrij wel geëindigd is, in vergelijking van 't begin altijd, want zijn voordracht was minnetjes, zóó minnetjes, dat hij er zelf over verwonderd was en niet begreep waar 't aan lag! La grâce de Dieu, had moeten wijken voor den lach van een impie! Ik ken dat misérabel gevoel! Had ik er maar eer aan gedacht, dan was ik wat meer naar achteren gaan zitten, en had de arme man een succès meer in zijn leven gehad!
Zondag avond.
Roger is een buitengewoon mensch. Men noemt hem ‘un homme instruit’; ik noem hem ‘un homme de coeur’. Geloof gerust dat hij zijn ‘carnet d'un ténor’ zelf geschreven heeft, ik heb die feuilletons in de Figaro gelezen, welke hem fr. 200 't stuk betaald zijn geworden, 't copyrecht heeft hij voorbehouden. Ik heb hem dringend verzocht dat werk te vervolgen, waarvan hij nog een paar énorme pakken manuscript heeft liggen. Waarschijnlijk zal hij 't doen, later, als hij wat meer tijd heeft, hij heeft 't nu zoo druk met les geven, dat hij aan zijn schrijfwerk niet beginnen durft.
Adieu, later zal ik u de geschiedenis van mijn ‘Huwelijk’ eens vertellen, die geschiedenis is al te gecomplikeerd voor nu. De titel is van Nijhoff, daarom deugt hij niet, zoo als ik hem gezegd heb.
Vele groeten, en dank voor uwe letteren.
Mina.
Van daag juist een jaar geleden schreef ik u 't eerst uit Zwolle!
Ik heb dezen nog eens geopend om u den naam van onzen gewezen vijand te noemen: V.G. in Groningen, (niet de vriend van de Veer) een groote man met stijle haren, vreeselijk opgewonden, zenuwachtig enthousiast, maar ouderwetsch; een goedhartig, oprecht, voortvarend, doordrijvend wezen, maar zóó lokaal als een Nederlander slechts wezen kan, zonder eenige wereld- of menschenkennis; een boekenman, die de geheele maatschappij wel in papier zou willen veranderen om er op te drukken wat hij voor goed houdt! Toch een heel handelbaar schepsel, als men met hem om weet te gaan, maar zoo opvliegend en primesautier, dat er heel wat kalmte en zachtheid toe behoort om hem eerst te laten uitrazen zonder boos op hem te worden, en hem dán te overtuigen van n'importe quoi dat rechtvaardig is. Gij hadt in dezen man een van uw warmste voorstanders kunnen vinden, een sujet dat u getrouw gebleven zou zijn ‘through glory and shame’. Gij hebt hem niet gekend, dat is jammer!
Ik ben blij voor u allen dat *** dood is.
(....)
Hebt gij ook geld noodig? Zeg 't gerust, want ik ben nog rijk, ik weet wat sterfgevallen kosten!
Beklaag uwe buurvrouw, chanteuse, toch niet als ze würmt, ook dat würmen is geluk! Of weet ge niet wat zingen is? Dat harmoniesch samenwerken van alle moreele en physieke krachten, dat weergeven van wat taal, noch pen, noch penseel kan uitdrukken... O, ik ken geen genot dat bij zingen haalt! Die nooit gezongen heeft, heeft maar half geleefd!
Adieu.
Mina.