Multatuli.online

7 februari 1874

Ingezonden Stuk van J.A. Alberdingk Thijm tegen A.S. Kok, in De Nederlandsche Spectator, no. 6 (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)

Correspondentie.

Den Heer A.S. Kok,

ss. tt.

Mijn Heer en Vriend!

De ‘Cacographie uit Nederl. auteurs’ van F.J. Heeris wordt door u in ‘Onze Tolk’ van 1 Febr. aangekondigd. Gij noemt het opmerkelijk, dat de ‘meest zonderlinge voorbeelden’ van taal- en stijlfeilen, ‘voorbeelden zelfs van den meest vermakelijken onzin’ door den distelzamelaar ‘juist aan Bilderdijk ontleend zijn.’ Bij die gelegenheid épouseert gij de zaak van Multatuli, in de beoordeeling van den ‘Floris de Vijfde’ en kenmerkt uw meening in de volgende mededeeling: ‘Reeds bij een eerste kennismaking op betrekkelijk jeugdigen leeftijd was ons het schrijven van dit stuk met zijn strekking en karakters als een daad voorgekomen, die het merk der schande droeg.’ Als de uitdrukking ‘die 't merk der schande droeg’ u niet uit den eenen of anderen alexandrijn in 't hoofd is blijven hangen, en u derhalve slechts bezwaarlijk is toe te rekenen, noodig ik u uit uw recht op het bezigen dier uitdrukking te staven. De Dietsche Warande staat, des noods, voor u open. Als gij het schrijven van den ‘Floris de Vijfde’ een ‘onzedelijke daad’ durft noemen, zult gij deze stelling door uw ‘kleine uitweiding’ toch wel niet genoegzaam geruggesteund achten.

Hoogachtend,

Uw dr.

J.A. Alberdingk Thijm.

A. 2 Febr. 1874.