Multatuli.online

6 maart 1873

Artikel in Asmodée, no. 10. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)

Een woord van den dichter.

Na het uitspreken der laatste openingsrede, schreef Multatuli - Sept. 1872 - een brief aan den koning, waarin de volgende treffende woorden voorkwamen:

‘De Ministers hebben Uw vertrouwen misbruikt, door U te verklaren: “Vriendschappelijke verstandhouding kenmerkt onze betrekkingen met alle Mogendheden.”

Hier hebben Uw Ministers gelogen, Sire, Opzettelijk, tegen beter weten aan, gelogen!

We staan op zeer gespannen voet met de Mogendheid, die, gedurende onzen worstelstrijd met Spanje, het eerst ons erkende als onafhankelijk Volk. Met de Mogendheid, die Uwen Voorzaat Maurits begroette als Souverein, toen deze nog - ten onrechte voorzeker! - in de oogen van geheel Europa niet veel anders was dan een oproerling en een avonturier.

Uw Gouverneur-Generaal, Sire, staat op het punt, onder gezochte voorwendsels, hoogstens op grond van kunstig geprovoceerde redenen, den oorlog te verklaren aan den Sultan van Atjin, met het voornemen dien Souverein te berooven van zijn erfdeel.

Sire, dit is noch dankbaar, noch edelmoedig, noch eerlijk, noch verstandig.

Waarschijnlijk is de tijd niet ver, dat een machtige nabuur Nederland aanvalt, en trachten zal ook U de kroon te ontstelen. Is 't niet gevaarlijk, aan Europa een voorwendsel te leveren, - een grond, Sire! - tot onverschillig toezien? En dit toch zou het zijn, indien er tegen den tijd van deze voorgenomen aanslag, een zoo versch voorbeeld in 't geheugen lag van een gelijksoortig door ons zelf beganen roof.

Het belagen van den zwakkere is misdaad in den sterke. In den zwakke zelf is 't bovendien eene verregaande onhandigheid. We zijn niet machtig genoeg om ons de weelde der geweldenarij te veroorloven.

Reeds te lang, Sire, hebben wij door onze wanbedrijven in Indië alle aanspraak op sympathie van Europa verbeurd. Het aanvallen van Atjin zou een door uwe vijanden gewensch zegel zetten op de algemeene verachting.’

Dat heete, toen Multatuli die regelen schreef, een onwaarheid, die ministriëelen lachten met de woorden van Douwes Dekker, die wel eenige ‘mooie’ dingen schreef, doch van politiek niet afweet. Maar zie, Febr. 1873, - op den oogenblik dat wij dit schrijven, is een expeditie reeds op weg, om te volvoeren wat Multatuli voorspelde. Het bloed van landgenoot en oude vrienden heeft wellicht reeds gevloeid - nutteloos gevloeid!

Wie had dus recht in September j.l. te zeggen: gij liegt? Douwes Dekker of de regeering.