Multatuli.online

2 december 1872

Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, geheel beschreven. (M.M.)

De laatste regels staan verticaal in de marge.

Amsterdam, 2 Dec. 1872

Amice! Uwe verwondering dat ik met mijn ‘énorme zaken’ op een paar honderd gulden meer of minder voorschot zie, klinkt curieus. Ik hoop dat Ge mij begrijpen zult als ik U uitleg waarom ik wél op zoo'n som moet zien. De zaak is toch eenvoudig deze:

Ik drijf mijne zaken geheel met geld van anderen, dat ik deels voor een vasten tijd van 3, 4 of 6 jaren heb opgenomen, maar grootendeels leen in de maanden September tot November, om 't van Maart tot Juni weêr terug te geven. Nu spreekt het van zelf dat ik geen grenzenloos crediet heb, vooral daar al, wat ik in 't najaar leen om 't in 't voorjaar terug te geven, mij verstrekt wordt zonder onderpand. Ik heb dus geld van enkele vrienden die vertrouwen stellen in mijne zaak en die, terwijl ze mij vroeger b.v. f1000. - tijdelijk leenden, thans goedwillig driemaal die som geven, daar zij jaar aan jaar ondervonden dat ik punctueel was in de teruggave.

Dit jaar nu heb ik veel meer geëscht dan eenig jaar te voren en, hoewel bij de meesten werkelijk met opoffering, men heeft gegeven wat ik noodig had. Doch nu ook heb ik alle bronnen uitgeput en zou ik niet durven vragen en ook niet willen vragen om ook maar één duizend meer, want men zou boos worden en ik liep groot gevaar dat ik het volgend najaar een weigering ontving. En toch ben ik niets buiten die hulp: als die mij begeeft, moet ik direct 7/8 van wat ik heb onder den hamer brengen om op mijn beenen te blijven!

Begrijpt Ge nú waarom ik niet kan? Een man van zaken zou ook zonder zoo'n uitleg begrepen hebben dat zelfs iemand die groote zaken doet, altijd een periode in elk jaar doorleeft, waarin zijn kas schraal is. Die periode is bij mij en bij alle boekhandelaars van October tot Maart.

Hierbij intusschen weêr f40. -. Ik zal doen wat mij eenigszins mogelijk is, doch Gij moogt me niet hard vallen als ik met 't bericht kom: ‘thans moet ik stoppen.’

De drukker gaat langzaam voort en wat ik doe om voort te zweepen, niets helpt. Hij heeft, in de meening dat van U wel niets meer dit jaar zou komen, een ander werk aangenomen te leveren, waarop ik nu moet wachten. Stuur inmiddels al de kopij die persklaar is, want dat zal wel helpen. Hij moet zien dat het thans ernst is, anders engageert hij geen nieuw volk. Op zijn vraag of ik aannam nieuw volk werk te geven als het over een paar weken weêr leêg stond en op kopij wachtte, heb ik niet ‘ja’ durven zeggen, vóór ik meer kopij van U in handen had.

In 't No van gisteren geeft de Spectator het slot artikel. Ik heb direct aan Nijhoff geschreven U van den Haag uit dat nummer per post te zenden.

Dank voor Uw nadere uitlegging van wat Ge onder kritiek verstaat. Ik begrijp U ten volle, maar moet eerlijk bekennen U dien kritischen geest niet te benijden. Op die manier immers hebt Ge nimmer eens een recht gelukkig oogenblik! Schud in Uw eigen belang en dat van Mimi - wat van dien scherpen blik af; denk toch niet altijd aan cameraderie; maar lach liever eens hartelijk over domheden als b.v. ‘Onze Tolk’ en 't Leeskabinet tapten. Verbeeld U toch niet dat al die ezels een wachtwoord krijgen, maar geloof in ernst dat zij zich heusch verbeelden heel kranige critici te wezen. Ik ken verscheidene van die stumperts, echte karikaturen met zwellende borsten, die 15/16 van 't menschelijk vee diep verachten en zich enkel maar verbazen dat niet zij tot de hoogste rangen opklimmen. Geloof mij, de meesten zijn al te onnoozel om Uwe toorn te verdienen. Ik zou U van die luî vermakelijke staaltjes kunnen vertellen en zal dit zeker doen als ik weêr eens à costy kom. Ik wed dat ik U tot mijn geloof overhaal, zoodra Ge de portretten kent.

Geen tijd om meer te schrijven! Wees hartelijk gegroet van

tt GLf

Blad 14 zit in 't 2e Stuk. Zie 't maar na. - Met de krant stuur ik U deze week nog enkele curiosa.

De telegraaf van 28 Nov heeft men U zeker gezonden?