Multatuli.online

6 oktober 1872

Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli. Enkel velletje postpapier, tot het midden van de tweede blz. in de breedte beschreven. (M.M.) Op blz. 1 zijn totaal zes regels, op blz. 2 is alles doorgestreept. De tekst is echter goed leesbaar gebleven.

Dekker, de blijspelschrijver: van J. Dekker verschenen o.a. Een uurtje in eene dorpsschool (Amsterdam 1851) en Een paar ton. Blijspel met zang in drie tijdvakken. (Amsterdam 1869.)

Salvador: Jhr. Mozes Salvador (1813-1884), radicaal spreker en polemist; gemeenteraadslid in Haarlem en lid van de Provinciale Staten.

sans foi, ni loi: lett. zonder geloof en wet, onbetrouwbaar (fr.)

Rolle, 6/10 72

Waarde Dekker! Dat mijn brief uwen tweeden niet weder gekruist heeft en eerst geschreven wordt na ontvangst van Uwen derden, is te wijten aan de omstandigheid, dat ik weder druk in de broodschrijverij heb gezeten, te meer verplichtend, als Plet's courant niet doorgaat. Gisteren ontving ik weder f85 van hem over Sept. en Oct. Hij schryft 1 Oct. een 'Indischen wissel te hebben gekregen, maar nog niets te kunnen melden omtrent de verschijning van het blad. Ik antwoord heden, dat ik niets meer mag aannemen zonder gedeeltelijke opheffing van den sluier, over de geldbron uitgespreid. Wat Gy over hem zegt, heeft mij de geheele week bezig houden. Ik kan niet gelooven, dat hij eene grove verkeerdheid heeft gepleegd, en evenmin kan ik twijfelen aan uwe waarheidsliefde. Onaangename gemoedsstemming! Zijn brief is uit Delft.

Is Dekker, de blijspelschrijver, Uw broeder, de dominee? Uwe moeder schijnt eene vrouw van groote geestvermogens te zijn geweest. Gij noemt Salvador in uwe Idéen ‘eerlijk’. Dat betwist ik. Vooreerst doet hij niets dan om genoemd te worden. Ten tweede: ik had, bij herhaling, in mijne brieven aan hem den Haagschen Lion een' man genoemd: ‘sans foi, ni loi, de incarnatie van de veilheid.’ Niettemin vroeg hij dezen, of hij wel stukken van mij zou willen plaatsen, als ik hem die aanbood! En hij deelde mij mede, dat Lion wel zou willen! In een art., dat ik U zenden zal, zeg ik, dat zoo Lion, volgens ‘Spar en Hulst’, op den ‘Chimborasso der gemeenheid’ woont, onze liberalen, wat dankbaarheid jegens van den Bosch en Baud betreft, op den Dawalagiri der gemeenheid leven. Hij althans volgt het beginsel: Wiens brood men eet, wiens woord men spreekt.

Dat vers van Asmodée op Mevr. van Ellemeet is smerig en toch het beste antwoord op v. Lee's verslag in de N.R.C. over het Middelburger Congres. Die v L. veracht meer dan iemand de Nederlanders, Vlamingen en hunne beweging.

Het spijt mij oneens te blijven met u omtrent vrijen arbeid. Dat vermoedelijk geen Nederlander zijn kapitaal op Java wagen zou, als wij daar geen bajonnetten en residenten hadden, is waar. Dat wij groote moeilijkheden met vrijen arbeid zouden hebben, als al de regenten ons tegenwerkten, is even waar. Maar dat de eerlijke vrijarbeiders daar hun werkvolk krijgen door omkooping en iets anders verlangen dan de eerlijke ondernemers in Europa, is onjuist. Hebzuchtigen zijn zoowel hier te vinden als daar.

Een brief van Uwe vriendin zal mij in den hoogsten graad aangenaam zijn.

Gij zijt al zeer lakonisch omtrent het weêrzien van Uw zoontje. Is dit de 18 jarige Max? Viel hij u mede?

De brief aan Feringa schijnt mij te bar toe, tenzij gij breken wilt. Als gij tijd hebt, schrijf dan een korter, spottend briefje.

Hij ontving het laatst tijding van mij. Hoe komt hij, die sinds drie maanden zwijgt, eraan te denken, dat ik boos schijn?-

Ik ben razend nieuwsgierig naar de grafschriften. Funke is te dom geld te verdienen. Maar welk uitgever is in Nederland beter dan hij? Gisteren vroeg mijn zoontje aan Marie, of hij haren hoed mocht opzetten. Het nufje antwoordde: ‘O, daaraan valt niet te denken.’ Ik blijf op Loudon rekenen, niet voor Indië, maar voor mij. Wel is de Indische zaak de mijne, maar hij deed uitdrukkelijke beloften en beaamde stilzwijgend de verplichting zijn' dooden broeder te rehabiliteeren, medeplichtig aan 't banvonnis. Doet hij niets flinks voor mij, dan is hij een ellendeling. En daarvoor houd ik hem nog niet. Wel voor bekrompen.

Dat de handen van Hartsen, die de ‘Nederl. toestanden’ schreef, vuil zijn, geloof ik gaarne.

Nooit heb ik geloofd, dat Gij geld van de Mult. Comm.ie hebt aangenomen, en evenmin van van Twist, al vertellen de luî het. ‘Wiens brood men eet’, enz.

Boos over de opheffing van Pak Maria's geheim? Dan ware ik gek. Aan Funke geschreven om den 5en druk der twee eerste bundels Idéen ook te zenden, maar in hun geheel bijeen. Ik dacht, dat ze reeds van de pers waren. En nu moet ik mijn ongeduld bedwingen.

Met uitstekend genoegen uwe ‘Bruid’ gelezen. Ja, uwe bedillers zijn tot zulke zonden der jeugd niet in staat. Gij zijt al zeer weinig afgesleten door wrijving.

't Deed mij goed, dat ‘Smal Spoor’ u een nieuw idee ingaf, dat Ge bespreken zult.

Ik kan Plet niet uit het hoofd zetten. Het doet mij zoo pijn, die onzekerheid!

Groet uwe vriendin hartlijk. Wij drukken u de hand.

Uw vriend

Roorda.