Multatuli.online

4 juni 1872

Brief van Multatuli aan F. Feringa. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Aan het slot, onder de paraaf, zijn twee regels onleesbaar gemaakt.

Kappelman: aanduiding door Multatuli van de banale burgerman; zie V.W. I, blz. 159.

heel wat anders!: nl. het optreden van de Multatuli-commissie.

Steele?: de engelse essayist van The Tatler en The Spectator, Richard Steele (1672-1729), was geen geestelijke; misschien bedoelt Multatuli Sterne.

Slymering: aanduiding in Max Havelaar van de resident van Bantam, Brest van Kempen. Deze is inderdaad geestesziek overleden.

moutons de Panurge: mensen die alles doen wat een ander doet. (fr.)

dévergondage: schaamteloosheid (fr.)

prudhommie: fatsoenlijkheid (fr.)

ἐφη: heeft het gezegd; de bekende griekse aanhaling is αυτοσ ἐφη: hij heeft het zelf gezegd.

Wbaden 4 Juni 1872

Waarde feringa! Reeds voor drie dagen ontving ik uw tweede afl. Vr. Ged., en ik dank u wel! We zullen de afgezaagde opmerking over 't ongepaste van dankbaarheid voor ‘rechtdoen’ maar daarlaten. Gesteld dat ge my slechts recht deedt, dan blyf ik er by dat 'n beetje dankbaarheid niet misplaatst is, vooral met het oog op de laaghartige koppigheid waarmeê anderen géén recht doen.

Nog altyd schryf ik u niet, noch over Dem. & Wet. noch over uwe 1e Afl. Vr. Ged. noch zelfs over uw 2e aflevering. Ik wurm en tob en vecht met mezelf, en voel me onbekwaam. Dit gebeurt dikwyls, ál te dikwyls. Hard genoeg voor iemand die niets bezit dan zichzelf! Dat ik u heden schryf, is - de betuiging is ónbeleefd - pure beleefdheid. Ik voel dat het lomp wezen zou, u niets van my te doen hooren, na de ridderlyke wyzen waarop ge party voor my trekt tegen een laaghartig publiek. Dáárom schryf ik, maar opgewekt voel ik me niet. Ik kan den afkeer van alle schryvery, die me vervult, niet onder woorden brengen. By buien had ik den indruk altyd, maar sedert eenigen tyd beheerscht hy me zóó, dat &c - ‘Enz.’ ja! Want reeds het beschryven daarvan walgt my. Ik ben jaloers op 'n arbeidsman, die 't nut van z'n werk ziet.

t Is te hopen dat ik weer 'n verwaanden bui kryg, zekere malle opwinding die me doet meenen iets te kunnen bereiken. Anders kom ik van honger om. Misschien ligt de oorzaak myner impotentie juist in dien dwang. Dat vervloekte besef: heb ideën of crepeer!

Ongetwyfeld heb ik - ook omtrent uw stuk over my - aan- of opmerkingen te maken. Maar ik voel me heden te stomp. Over duëllen denk ik anders dan gy. Ik houd het voor 'n fout, dat ze niet in onze zeden zyn, en als ik wetgever was, zou ik ze vry laten. Verwerp deze meening niet te snel. Er bestaat 'n reden om u niet heel ingenomen te maken met Uwe opinie: 't gehalte der velen die 't met u eens zyn! Dit bewyst niets, maar spoort aan, tot voorzichtigheid. Indien 't geoorloofd ware, eene meening te toetsen aan iets anders dan de feiten zelf waarover die meening handelt, zou men een voorstander van duellen worden, door 't achtslaan op onze niet duëlleerende Maatschappy. Maar ik heb andere gronden. Naar myn inzien verwart men de beoordeeling van een duel - meestal kwajongens werk! - met de beoordeeling van 't duel principe. De duellen zouden anders zyn, als het duel in de zeden lag. Ook hecht men te veel aan 'n menschenleven, 'n nietigheid! En men let niet op al de ongestrafte beroerdheid, die thans de plaats inneemt van 't duelsysteem. De firma Kappelman wil wel zoo! Maar ik zag t graag anders!

Als 'n smeerlap zich op 'n diefachtige wys meester maakt van myn eigendom, en dan publiceert dat hy dit deed in t belang van myn vrouw en kinderen - bah! Meen niet dat ik hier op de zaak met v L. doel. O neen, heel wat anders!-

Ik ben zeer verdrietig. Zonder nu in byzonderheden te treden, moet ik u zeggen dat ik gebukt ga onder 'n last - verbeeld je maar iemand die zwemmen moet met gebonden armen. Daar lykt het op. En al worstelend om die armen lostekrygen, gaat de tyd voorby, en m'n kracht óp!

Enfin!

Het zal my benieuwen, of 't stelsel van doodzwygery bestand zal wezen tegen m'n Vorstenschool. Als Directeuren van schouwburgen er voordeel in zien het te spelen, zal 't weinig baten of de ‘letterkundige’ klieken het ignoreeren willen. In die Vorstenschool is ‘mooijigheid’ het lokäas onzer verrotte maatschappy. Een engelsche preeker (Steele?) had geen volk genoeg in z'n kerk; en toen liet-i rondvertellen dat hy den volgenden zondag met n hansworstje op den preekstoel komen zou. Nu, in V.S. zyn hansworstjes.

Doch zonder of met die mooijigheden, ik geloof dat het stuk goed is. Het is wel mogelyk dat ik voortaan my meer bezig zal houden met zulke dingen, dan met stukken van streng didaktischen aard. Ze laten my meer vrye stemming. Iets anders schryvende, lieg ik, als 'k niet om den anderen regel, m'n publiek uitscheld. Ikzelf voel dat dit smakeloos wordt, en geen doel treft, daar 't weldra 'n deun wordt. Maar in m'n gemoed is 't zoo. Bezig zynde my intespannen tot duidelyke uitdrukking, suist het me gedurig in 't oor: och, laat maar staan, ze begrypen 't toch niet! Meent ge dat uwe opmerking over myn woord: ‘het zyn liegt niet’ begrepen wordt? Waarachtig niet! Myn kommentaar die daarop zou moeten volgen, zou ook in 't water vallen. Geloof me, wy wurmen voor niemendal.

Het verwondert me, dat ge er niet op gewezen hebt dat er een nauw verband is tusschen de poging my doodtezwygen als auteur en my te dénigreeren als mensch. Ik ben een zeer goed mensch, en ken niemand die 'k als zoodanig boven my stel. Wie my van naby kende, zou 't... komiek vinden, dat men er in geslaagd is, my zoo zwart te maken. Maar... men kent me nu eenmaal niet van naby. (ik ga met niemand om.) Zeer wel. Ik vraag u dan van welken medeburger men zoo veel publieke, nooit gewraakte, données heeft, als van my? Is de Havelaars geschiedenis waar, of niet waar? Er is iets koddigs in de goochelary waarmee men - ook by U in zekeren zin, want ge laat die zaak in 't midden - geslaagd is my voor 'n onverlaat uittemaken, my, den eenigen Nederlander die publieke bewyzen gaf van 't tegendeel. Ik zeg dat de Nederlanders schelmen zyn, en dit beweer ik niet in 't geheim, achter den rug, op 'n manier die geen vat geeft tot tegenspraak, maar openlyk en uitdagende tot tegenspraak! Nog eens, ik ben - vergelykenderwyze met allen die ik ken - een uitstekend goed mensch. Dit heb ik bewezen, en wie me 'n millimeter graad minder wil schatten, is 'n leugenaar, want men weet beter, men kán beter weten altans. Jammer voor Slymering, dat hy niet verdacht was op 'n hulp als hem zou toegevoerd worden van de Ned. Natie! Die naïve gewoonling overlaadde my met betuigingen van diepe vereering. Hy zag niet in, hoe 't mogelyk wezen zou, my voor 'n slecht mensch uittemaken! En v. Twist ook niet! Hem zelf heeft de nederlandsche uitvinding vrolyk verrast. Verrast, my ook, al was't dan minder vrolyk! Hoe kan men zoo naïf zyn!-

Ge ziet, ik ben verdrietig. Dit zou me minder kunnen schelen, als 't my maar niet belette te werken. Als ik niet gedwongen was door behoeften, kreeg 't publiek geen letter van my te zien. Slymering is nog een van de beste menschen die ik gekend heb. Hy had geweten genoeg, my na de Havelaarsgeschiedenis niet uitteschelden, en in plaats daarvan gelyk recht was! - krankzinnig te worden. Zóó is hy gestorven! Dat is wat braver dan met infernale slimheid my te bekladden. Als de Hollanders in alle dingen zoo gevat waren als in de taktiek tegen my - kyk, dan waren we lang van 't ‘liberalisme’ af, en van ons kwajongensparlement!

Is 't gevatheid? Van de paar dozyn voorgangers, ja! Van de duizenden die napraten, neen! Ik neem 't dien voorgangers minder kwalyk. Ze hebben geen ander middel. Maar al die moutons de Panurge!

En Hartsen schryft over logica? Over logica? Hartsen? Dát zal de logica pleizier doen! En hy wil dat gy z'n werk behandelt? 't Is om de pen neerteleggen!-

Het stuk van Constantyn over Lidewyde begryp ik niet. Ik heb nooit iets begrepen van wat men over Lidewyde geschreven heeft. 't Komt my voor, dat zelfs zy die 't meest tegen dat ding te-velde trokken, het te veel eer bewezen. Ze hebben 'n inktvlek voor 'n teekening aangezien. Het komt my zeer karakteristiek voor, dat niemand de genesis van dat boek geanalyseerd heeft. 't is een mismaakt uitwas van fatsoenlyk ingehouden wellust, op frazen gezet. Ik zie kans, de psychologische wording van 't boek, vry nauwkeurig te beschryven. De ware titel is: ‘Deftig uitstapje naar 'n naakte vrouw, of zwynery zonder toebehooren.’ ‘Zonder toebehooren.’ Ja, want de heele inkleeding is onwaar, slecht geteekend, onbekwaam. Er is iets jongensachtigs in Huet's dévergondage. Men kan 't hem aanzien, dat hy geen model had, noch buiten zich, noch in zich! Hy spreekt van... hooren-zeggen. ‘Die franschen maken zulke aardige boeken met wellust... kom, ik zal ook eens 'n aardig boek maken met wellust!’ Net andersöm als de brave Hollandsche critici, geef ik aan Huët een testimonium van prudhommie! Als z'n vrouw sterft, kan Groen v. Prinsterer hem z'n dochter geven. De Lidewyde stinkt van burgerlyke, onärtistieke, janklaassige houterigheid. De lezer komt op 'n naakte vrouw terecht, nu ja, dát was afgesproken tusschen Huet en auteur, maar hoe?

Lieve heeren Hollanders, 't is zoo makkelyk niet, iets anders te zyn dan 'n Hollander!

Toch erken ik dat het boek minder leelyk is dan de recensies.-

Gut, wat ge zegt over Schimmel (de beschuldiging nam. dat ik geen ‘nieuwe types zou geschapen hebben) wist ik niet eens. Gy veegt hem goed daarover. Ja, 't is uilig. Maar ei zie, hyzelf levert ons 'n soort van ‘type.’ We benoemen hem by dezen tot typezoeker. Ik kende dat vak niet.

Hy doet me denken aan een verslaggever in de N.R.C. die: m'n ‘hellevaart (in de Millioenen Studien) wat zwak’ vond. Dom van my, niet waar, nooit bedacht te hebben welke sterkte een ‘hellevaart’ hebben moet?

Indedaad het is 'n ‘type’, de soort van beoordeelaars die terstond zoo'n maatstafje by de hand hebben. Men vindt ze in alle ‘Kunstbeschouwingen.’ ‘Die tenor... nu ja, hy heeft bravour... er is tint in... maar... echter... evenwel - 't komt ons voor, dat-i in de hooge toonen ietwat molliger wezen kon, 'n beetje molliger!

Wat praat ik van kunstbeschouwing! Las ik niet onlangs in 'n krant, dat er by X in de Y-straat 'n ‘mollig’ glas bier zou getapt worden - bah!

Voor dat mollig publiek schryven wy! Beste feringa, neem me niet kwalyk als er in dezen brief geen nieuwe type voorkomt. Gelukkig dat we nu eindelyk weten wat de roeping van 'n schryver is. Schimmel ἐφη! En hiermee, god zegen je... ‘Zie je, dat-i geen atheïst is, hyzelf roept er god by.’ Och ja.

Dezer dagen schreef ik over U - nog maar beiläufig - ik beklaag u over den lof der Schager krant, die beweert dat gy ‘radicalismus weet te verzoenen met geloof.’ Ik bid je!

Vriendelyk gegroet

tav

DD