Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

16 mei 1872

van

S.E.W. Roorda van Eysinga (bio)

aan

Multatuli

 

Volledige Werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 (1983)

terug naar lijst

*16 mei 1872

Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan Multatuli (RvE, blz. 169-171).

Eckermann: Johann Peter Eckermann (1792-1854) publiceerde 1836-1848 zijn Gespräche mit Goethe (3 dln.)

Le temps n'épargne etc.: de tijd spaart niets van wat ondernomen wordt zonder haar (fr.)

Plus cela change enz.: hoe meer er verandert, des te meer blijft het dezelfde toestand.

v.d. Palm: Johannes Henricus van der Palm (1763-1840), befaamd kanselredenaar, hoogleraar in Leiden.

Bosscha: Joannes Bosscha (1797-1874), hoogleraar geschiedenis aan de K.M.A. te Breda.

Tijs de Vries: Matthias de Vries (1820-1892), hoogleraar Taalkunde te Leiden, met L. te Winkel ontwerper van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, en van een op de taalgeschiedenis gegrond spellingsysteem.

Brussel, 16-5-'72.

Waarde Dekker! Uw brief deed mij innig genoegen. Ik heb mij dus niet vergist. Ik dacht wel dat ge niet boos zoudt blijven. Ik schijn u eenigszins te kennen. Er schijnt ook affiniteit tusschen ons te bestaan. Daarop ben ik trotsch niet alleen, maar het is ook zoet. Niets is pijnlijker dan niet begrepen te worden.

Nooit heb ik u willen ignoreeren. Maar ik wilde soms den schijn vermijden van eentoonigheid. Juist uit de werken van knoeiers als Darwin moet men opdelven, wat tegen het geloof getuigt. Daaruit blijkt het best, dat zij gelooverig zijn malgré eux, en dat de waarheid hun te sterk is. Doen ook niet de geschiedschrijvers van het naturalisme of materialisme of atheïsme alzoo? Zij laten de herroepingen ter zijde van mannen, die hunne overtuiging niet met hun leven wilden betalen, maar pluizen zorgvuldig na, wat hunne ware meening was.

Ik begrijp, dat gij langzaam werkt. Le temps n'épargne rien qui s'entreprend sans lui. Maar het is toch jammer, dat gij niet een Eckermann hebt om uwe woorden op te vangen en te boeken. Misschien word ik dat nog eens.

Ik begrijp ook wel, dat je boos wordt over dat doodzwijgen, maar gij weet toch genoeg, dat zelfs de meesten, die het met u eens zijn, vrees gevoelen voor het despotisme van de openbare meening. Gij gaat uit om te zaaien en uw zaad gaat niet verloren.

Zou ik bij het opzetten van het schaakspel misschien koning en koningin verkeerd geplaatst hebben? Ik meende, dat men ook de koningin rokeeren mocht en bij uw' 12en zet schreeft ge, geloof ik, ‘smalle zijde’.

't Is waar. Ik citeer te veel. Wie niet rijk is, leent van anderen. Misschien tevens uit ijdelheid.

Sinds een paar dagen schrijf ik een uitvoerig stuk over van Soest's ‘kultuurstelsel’. Natuurlijk doe ik u daarin recht wedervaren, dien hij niet noemt. Zonder uw Max Havelaar zou zijn boek geen 50 lezers gehad hebben. Als ik mag zend ik u het handschrift ter lezing, dat ik van Vloten beloofd heb voor de naastvolgende aflev. van den Levensbode, maar deze verschijnt vermoedelijk eerst in Dec. en geeft mij geen' cent. Ik zal trachten van de verbintenis los te komen en wat geld te slaan uit mijn stuk. De Telegraaf, dien gij deze week ontvingt, geeft u een denkbeeld van 't standpunt, dat ik inneem: Plus cela change, plus c'est la même chose.

Ik geef de hoop op een pensioen niet op. Misschien wacht Loudon op v. Rees' vertrek, om hem niet te veel te krenken. Zwak! Krijg ik 't, dan ben ik spoedig bij u en zoek in Duitschland of Zwitserland eene woonplaats. Ik moet een zacht klimaat hebben voor mijne borst. Met sierlijk hollandsch bedoelt ge zeker taal van van der Palm of Bosscha of Tijs de Vries. Een oogenblik was ik bang, dat ge purisme op 't oog hadt. Dan zou ook ik een volksbederver en rechtsverkrachter zijn. Mijn vurigste wensch is een groot schrijver te zijn. Maar ik ben altijd waar.

Ik zeg niet, dat een darwinist niet durft te gelooven in God, maar dat iemand, die aan onze afstamming van de apen en tevens aan den hemel gelooft, ongeneeslijk blind en huichelziek is en niet verdient, dat men hem bestrijdt.

Ik verlang zeer weder iets van u in druk te zien. Uw brief was althans eene vergoeding, een voorsmaak.

Zet maar weder eene nieuwe schaakpartij op. Misschien raak ik later zelfs verslaafd aan dat borrelen.

Wij drieën drukken uwe hand. Mijne kleine 3½-jarige Marie vraagt soms: ‘Is die brief voor Meneer Multatuli?’ Toen onlangs de Locomotief kwam, vroeg zij: ‘Papa! staat er iets van u in?’ Dat nest!

Uw vriend

R.v.E.