Lijst van brieven op datum
28 januari 1872
van
Multatuli
aan
S.E.W. Roorda van Eysinga (bio)
Volledige Werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873 (1983)
*28 januari 1872
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 115-121.)
Janssen: op grond van een tweetal artikelen in het Utrechts Dagblad werd kapitein P.A. Janssen bij vonnis van het Hoog Militair Gerechtshof ontslagen met verlies van pensioen. Een rapport aan de Tweede Kamer toonde velerlei onjuistheden aan, maar het ontslag werd niet ongedaan gemaakt. v. Bosse: Peter Philip van Bosse (1809-1879), jurist en politicus, herhaaldelijk minister van Financiën, in 1871-1872 van Koloniën.
Reeds in den Havelaar: zie V.W. I, blz. 174.
Pends-toi, Crillon: hang je op, Crillon: advies van Hendrik IV aan kapitein Crillon in een brief uit 1597; pendons-nous: laten we ons ophangen.
augureert: voorspelt, biedt gunstige vooruitzichten (fr.)
Labourdonnais: Mahé comte de Labourdonnais (1795-1840), beroemd frans schaker.
d'emblée: dadelijk, van het begin af aan (fr.)
Weteling: de amsterdamse magnetiseur J.J. Weteling stond 11 januari 1872 terecht wegens het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde.
Wiesbaden, 28 Januari 1872.
Beste Roorda, Ik brak gister onverwacht af, omdat ik met haast werd genoodigd tot een wandeling. Ik schreef u over dat Eng. werk. Het daarin behandeld onderwerp houd ik voor allerbelangrykst, en ik nam my telkens voor daarover (en over de arbeidskwestie) iets te leveren. Uit de conscientie, waarvan ik het gebrek in v. Vl. opmerkte, kan ik er niet toe komen. Ziedaar nu myne zedelykheid. Het drukt me in den tweeden Bundel Ideën, de arbeiderskwestie te hebben aangeroerd, daar ik nu inzie haar niet magtig te zyn. Ik weet niet.
Er is tusschen die zaak en de Geschlechtliche Religion nauw verband. Ik dring my op, als 't ware geroepen te zyn daarover eenig licht te verspreiden. Die verwaandheid is goed. Maar zie, ik voel, aan den anderen kant weder, niet genoeg verwaandheid te bezitten om het te kunnen. Ik begryp veel minder dan ik vroeger meende. De afgezaagde lieux-communs onzer tydschriften, dagbladen en meetings! snyden geen hout. Verhooging van loon baat zeer weinig, of liever: in den aanvang zeer weinig, en kort daarop - door evenredige dépréciatie van 't geld - niets. Verhooging van beschikbaar genot - vermeerdering van productie - staat precies gelyk met hooger betaling. Heel in den beginne zou dat iets geven, maar zeer spoedig zou 't aantal deelnemers onevenredig aangroeien, en we waren terug gebracht op de oude schraalte, daar genot alweer nadeelig werkt op de overbevolking. (Gy begrypt dat ik ‘genot’ neem in zeer letterlyken, wetenschappelyken zin, en niet juist als plezier of pret, schoon dat er ook toe behoort.)
Ja, ik voel aandrang om over die dingen wysheid te verkoopen, en peins, peins, zonder resultaat.
Behalve myn eigen stompheid, is er een andere reden die my 't schryven moeilyk maakt. Sedert vele weken las ik. Wat? Alles! Couranten, historie, verzen, opstellen, verhandelingen, tot preeken toe! Welnu, myn hoofdindruk is, dat we in een gekkenhuis zyn. Voortdurend had ik de gedachte: praat eens met dat volk! Dit verlamt me. Dit zal dan ook bewerken dat ik, weer aan 't werk komende, slecht schryf. Tot behoorlyk meedeelen is liefde noodig. Gesteld dat ik er in slaag myn afkeer van den lezer te overwinnen, dan blyft het altyd een gebrek, als ik, hem voor niet regt wys houdende, te schoolmeesterig alles wil uitleggen. By 't lezen van dat stuk over van Haren byv. dacht ik: Welke woorden moet ik kiezen om begrepen te worden door van Vl. die zóó redeneert?
Een optimist zou my tegenwerpen dat er in v. Vl.'s onbekookt party trekken, hart zitten kon, en dat hy wint aan gemoed, wat hy aan logica te kort komt. Als dát zoo ware! Maar dit is, op menschkundige gronden, zoo niet. Die heele ongemotiveerde (zoogenaamde) verdediging van v. Haren, is au fond niets dan een welkome gelegenheid om uittevaren tegen ‘diens’ tegenstanders. Nu, daaraan is niets verbeurd. Een gemeene troep was het!
Het gebrek aan oordeel in (m'n) lezers - let wel dat ik ‘myn’ uit-haal - verlamt my. Uit de meeste schryvery bemerk ik dat de schryvers zelf niet weten wat zy zeggen, of - áls ze 't weten - zich niet bekommeren over den zin hunner woorden. Er blykt dat de lezers hiermee genoegen nemen. Nu spreek ik niet van 't onaangename om te spreken voor zoo'n auditorium. Dát zou men ter liefde der waarheid moeten slikken, als men maar hopen mogt dat zoo'n toestand tot waarheid leiden kón. Maar dit is zoo niet! Er is geen winst by, iemand te doen gelooven dat twee maal twee gelyk vier is, als men hem te gelykertyd tevreden ziet met de meening dat het vyf is, of iets anders. Zoo even las ik:
‘de lucht was helder, de sterren etc. Onze held stapte echter rustig voort’. Ik kan niet schryven voor lui die zoo'n ‘echter’ slikken. En voor 't legio lezers die meenen dat v. Vloten iets ten voordeele van v. Haren betoogd heeft, ook niet. Ook niet voor 't andere legio, die meenen dat Burgerpligt iets nuttigs voor Janssen gedaan heeft. Ook niet voor de velen die de schandelyke handelingen van 't lid Westerman in die zaak, over 't hoofd zien. Ook niet voor allen die niet gelet hebben op 't gezegde van v. Bosse: ‘We behoeven nu de onafhankelykheid van Atjin niet langer te ontzien’. ('t Zal dus een diefstal zyn met voorbedachten rade. Nu, dat is zoo byzonder niet, maar: met brutale proclamatie van die voorbedachtheid! Dat durft zoo'n amsterdamsche épicier zeggen).
Onderwerp gy myn brieven niet aan de eischen van exactitude die ik aan publicisten stel. Ik werk moeilyk, en maak daarom brieven als deze, niet tot 'n werk.
Uw oordeel over den afstand van Guinee is, naar ik gis, onjuist. De mogelykheid bestaat dat het een verstandige maatregel is. Reeds in den Havelaar sprak ik van dat belemmerende tractaat van '24. Ik voorspel u binnen twee jaren oorlog op Sumatra, nogal van belang: Pends-toi, Crillon! Ja, pendons-nous!
De hoofdzaak die ons ontbreekt, is geld. Op die belemmering had ik niet gerekend, toen ik den stryd aanving. Dom of naïf? Of van beiden wat?
Uw polemiek over, voor, tegen Lion, in verband met myn oordeel over dien man, of liever: over de wyze waarop men hem bestrydt, is my wel. Och, dat zyn byzaken.
Sedert vele weken hoor ik niets van Plet. Ik moet hem schryven, want hy liet een brief van... onbeantwoord. Ik vrees dat hy niet busi-nesslike genoeg is voor zoo'n zaak. Ik wou dat hy hier kwam, en my over z'n courant sprak. Ikzelf geloof niet dat ik goed voor zoo'n zaak ben, althans niet geregeld. Wees verzekerd dat ik hem over u spreken zal zooals 't behoort. Gy zegt: ‘Zoo 't niet tegen uw gemoed aandruischt, beweeg hem dan mondeling of schriftelyk my meer verantwoordelykheid en honorarium toe te kennen dan van een ‘Belgisch correspondent.’ - Juist! Daarom wou ik zoo gaarne dat hy my over de zaak schreef, of liever nog dat-i hier kwam. Maar ik kan er niet over beginnen. Eigenlyk neemt het my eenigszins tegen de onderneming in: 1.o Dat er zoo'n aanbeveling noodig is. 2.o Dat hy niet aan Feringa en v.d. L. (goede krachten) geschreven heeft. 3.o Dat hy, nu reeds zoo lang, de zaak voor my geheim houdt.
Als 't onderwerp met my ter sprake komt, zal ik, met eene op overtuiging gegronde hartelykheid, doen wat ge voorstelt. En ik hoop 't met beleid te doen, nam. niet als voortkomende uit vriendschap voor u. Ik houd het voor nuttig, u zeer, zeer royaal te honoreeren, zéér. - Dit was ook myn plan de vele keeren dat ik op 't punt meende te zyn iets dergelyks op touw te zetten. Ziet Plettenberg dat niet in? Dat augureert niet voor de zaak. Ik wou dat-i maar hier kwam. Heeft hy u niet gezegd waarom hy my geen deelgenoot maakt van zyn plannen?
Uitkomst door bemiddeling van Loudon? Ik geloof er niets van. Hy is te... gewoon. Leven de schelmen! Meent ge dat Loudon zoo'n carrière zou gemaakt hebben als hy iets beduidde? Hy stond nooit iemand in den weg. Hy is allerfatsoenlykst.
Studenten weekblad niet gelezen.
Ik kan maar niet klaar komen met myn stuk over ‘Hilda’. Je zult wel zeggen dat ik klaar kom met niets. Dat 's waar, helaas! Ongemotiveerde mooivindery is niets waard. Ik vind Hilda mooi, en kan dat motiveren. Maar... ik heb juist onder en by en door dat motiveren zooveel aanmerkingen te maken, dat ik pedant en onaangenaam word. Dit nu stuit me om Hilda's wil, die veel meer waard is dan de ‘Hilda’ Het bywerk nam. is, naar myn inzien, ver beneden den hoofdgreep. Ik zie in die novelle juist het omgekeerde van wat in de Lidewyde zoo hindert. Dat is een affreus boek met mooie bladzyden. De ‘Hilda’ is 'n schoon stuk met leelyke. Maar nog eens, ik kan m'n indruk niet beter uiten dan door de betuiging dat de door Constantyn geschapen Hilda recht had op beter boek. Constantyn verdient dat men hem hooge eischen stelle, en toch hindert het my, hem die zooveel schoons leverde, lastig te vallen met allerlei aanmerkingen die men op een werk van minder allooi niet maken zou.
Ik vraagde u gister of gy schaken kondet... kondèt is prachtig, maar hoe anders?
Ja, ik wou gaarne een correspond.-party met u spelen. Dat is een alleraangenaamste verpoozing van verdriet. Mogt ge - wat my bevreemden zou - nooit geschaakt hebben, dit is geen bezwaar. Met 'n beetje bosse kunt ge 't des verkiezend in een maand minstens zoo goed als ik. Ik namelyk heb wel den bult van liefhebbery in dat spel, maar geenszins van 't meesterschap. Ik schaak niet beter dan toen ik twaalf jaar was. Myn kleine Nonni won reeds op haar tiende jaar nu en dan een party van my, en ik beweer dat ook zy de bosse niet had. Labourdonnais was d'emblée een meester. Men zegt dat hy slechts eenmaal verloor, dat was de eerste party die hy speelde, na pas door 't kyken naar 't spel van anderen den loop der stukken geleerd te hebben. Zoo verhaalt men.
Nu, ge zoudt me groot plezier doen, als ge een party (of meer) met my spelen woudt. Als ik zeg dat ik zeer middelmatig speel, bedoel ik daarmee: uit de hand. In correspondentie geloof ik iets sterker te zyn, doch ook niet uitstekend. De zaak is dat ik niet vlug denk. Alle hersenzaken zyn my een arbeid. Myn denkvermogen is zwaartillend. Schryf me ook of Plet het weet dat ge my iets over zyn plannen geschreven hebt? Dat moet ik weten.
O, nog een verzoek. Onlangs schreeft ge my over den magnetiseur Weteling te Amsterdam. Nu zie ik in de couranten, dat men hem vervolgt wegens ongeoorl. uitoefening van geneeskunde. Wilt ge my eens nauwkeurig schryven wat uwe ervaring is van dat sonnambulisme? In die zaak is altyd veel onverklaarbaars, en ik wou 't zoo gaarne doorgronden. Ik heb my eenige jaren geleden daartoe veel moeite gegeven, maar kan de resultaten niet overeenbrengen, noch onderling, noch met myn begrip. Het stipt constateren der feiten - en dit is 't eenig rationeel punt van uitgang tot oordeel - is dikwyls moeielyk. Men moet niet alleen de waarheidsliefde van ánderen controleren, maar ook z'n éìgen scheefzien.
Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet van
Uwen vriend
Douwes Dekker.