Multatuli.online

31 december 1871

Brief van Multatuli aan W. Wintgens. Twee dubbele velletjes en éen enkel velletje postpapier, tot onderaan blz. 9 beschreven. (M.M.)

De paar zinnen van Toulon est là zijn door Multatuli nadat de brief gereed was, toegevoegd.

In de onderstaande tekst zijn twee kleine correcties aangebracht: in de derde alinea is dan verbeterd uit dat; en in de aanhef van de achttiende alinea stond eerst: dat het beneden U is; Multatuli schrapte dat en is, maar vergat het te schrappen.

pars: gedeelte, onderdeel (lat.)

gesermoneerd: bepreekt, met een sermoen overladen.

malingre: zwakkelijk, uitgeteerd (fr.)

praetor: consul, krijgsoverste, stadhouder; romeinse functionaris, te hoog voor kleinigheden (minima).

de bas étage: van minder allooi (fr.)

circonstance-praatje: gelegenheidstoespraak.

sans comparaison: zonder te willen vergelijken (fr.)

telle-quelle: middelmatig, zo zo (fr.).

il y a des accommodements avec le ciel: er is wel een regeling mogelijk met de hemel, dus met de godsdienstig-zedelijke voorschriften. Citaat uit Molières Tartuffe.

geüsurpeerde: wederrechtelijk verkregen.

Toulon est là: uitspraak van Napoleon om aan te geven dat de beslissing over een bepaald te veroveren doel al eerder en op een heel andere plaats valt.

Hoogedelgestr Heer

Mr W. Wintgens

Oud-minister van Justitie

Lid der Tweede Kamer St. Gen.

Wiesbaden 31 December 1871

Hoogedelgestrenge Heer!

Ik had de eer te ontvangen Uwe zeer geachte letteren van den 24n, en tevens de Bybladen waarin het door U in de zittingen van 8/9 dezer gesprokene wordt medegedeeld. Voor een en ander betuig ik myn hartelyken dank.

Toen Uw minzaam schryven van den 24n my gewerd, was ik verdiept in de Redevoeringen, die Gy vroeger de goedheid hadt, my te doen geworden. Ik las die met studie, en hoop een voorbeeld te nemen aan het vele schoone dat daarin gevonden wordt. Ik vind uwen arbeid keurig, en zal zoodra mogelyk dit oordeel elders uiten en justificeeren, daar mooivindery zonder aanvoering van motieven geen waarde heeft.

Dat ik, gebukt onder 't servituut van persoonlyke grieven, aanmerkingen heb, spreekt vanzelf. Ik was een ‘pars’ in de zaken die Gy behandelt, en weet dat dit standpunt eene valsche scherpte van oordeel kan te weeg brengen, misschien te vergelyken by de betrekkelyke botheid van een mes dat, te zwaar aangezet, ómligt. Ook indien het my vrystond alle overige gegevens gelyk te stellen, zie ik de waarschynlykheid in, dat Uwe wyze van behandeling - waar ze afwykt van den weg dien ik misschien zou hebben ingeslagen - de betere is. Die afwyking is evenwel minder groot, dan door velen gedacht wordt, hetgeen reeds hieruit blykt, dat ik naast Uw zeggen ook Uw niet-zeggen weet te waardeeren. Die zou 't geval niet wezen, als ik al te zeer ómlag.

Hoe dit zy, ik vind Uwen arbeid in alle opzichten - ook byv. litterarisch, al zy dit dan byzaak - uitstekend. En juist dit maakt den indruk die 't geheel by my naliet, allertreurigst: dat alles heeft alweer niet gebaat!

Er ligt een eigenaardig sarcasme in de nootjes die hier-en-daar Uwe redevoeringen besluiten: de Begrooting werd aangenomen, de motie werd verworpen, met zooveel tegen zooveel stemmen, d.i.: al wat nu voorafging bleek by inzien van de heeren, niets waard te zyn. Epigrammatischer kan het niet!

Ik ben bevreesd voor den schyn alsof ik U myn geschryf wilde opdringen. Anders zou ik zoo vry zyn U myn laatsten bundel Ideën aangebieden, waarin ik zoo bitter klaag over de onvruchtbaarheid van 't gesproken woord. ‘Papaatje, nu zyn er twintig in dat gaatje’ zei een jongen die door z'n vader was gesermoneerd in den tuin. Hy had mieren geteld.

Wat telden de heeren der Volksvertegenwoordiging, terwijl Gy spraakt? Ik zou dit wel ten-naaste-by kunnen berekenen, maar dat leidt my verder dan nu te-pas komt.

Myn hoofdindruk is verdriet over 't verloren gaan van Uwe kracht, van Uw talent, van Uwen eerlyken goeden wil. Moet dit alles dan nu maar zoo blyven? Ik kan dit niet onverschillig aanzien. Elk vraagstuk moet kunnen opgelost worden, tenzy er blyke dat die oplossing onmogelyk, en dat alzoo het vraagstuk geen vraagstuk is.

Mogen wy nu het opsporen van middelen ter genezing van ons malingre landje, niet langer beschouwen als een rationeel streven, dat wy dan ten-minste dàt weten, teneinde ons te kunnen bezighouden met dankbaarder taak. Maar zoolang wy van die treurige waarheid niet overtuigd zyn, blyf ik zoekende. Na Uwe vruchtelooze pogingen, is de kans op slagen gering. Telkens dwaal ik af in de onvruchtbare praemissen: áls de Koning, áls de Kamer, áls het Volk-

Nu ja, al die alsen zyn nu eenmaal zoo niet!

De oorzaak waarom ik Uwen brief van den 24n niet terstond beantwoordde, ligt hierin, dat ik na de lezing Uwer stukken, gedurig hoopte op eenige helderheid van begrip omtrent de vraag: wat moet er dán gedaan worden? Ik wachtte van dag tot dag, en werd niet wyzer. Zoo gaarne had ik U een belangryken brief geschreven, en ben er niet toe in staat. Myn eenige wysheid is dat ik dit inzie. Algemeene beschouwingen leiden tot niets. Er zouden nauwkeurig omschreven maatregelen moeten worden voorgesteld.-

Gy hebt de goedheid my te verzekeren by gelegenheid gebruik te zullen maken van eenige in myne brieven voorkomende denkbeelden, en laat daarop iets volgen over Uwe vermeende positie als ‘grande utilité’ in-tegenstelling van ‘premier rôle’. Ei, zie eens onze tragische helden en jugendliche Liebhaber!

Ik geloof dat Gy verkeerd zoudt doen, U tot Specialiteit te verlagen. De menschen die in de-n-Oost geweest zyn, moeten U hunne donneés leveren - voorzichtig te gebruiken, zéér, zéér voorzichtig! - gy gaaft bewys genoeg van praetorskennis, om U de minima te laten aandragen door de opperlieden.

Niets zou gemakkelyker zyn dan U een lystje te geven van Speciaalzaakjes. Ik doelde daarop in een vorig schryven, toen ik onder den indruk was der kunstjes-bas-étage van den heer v.d. P., maar al kán dit soms te-pas komen, als taktiek is 't beneden U. Ook kan 't gevaarlyk zyn. Ge mocht eens een maleisch woord anders accentueeren, dan den heer Fr. v.d. P. door sloeproeiers of suikerkoelies - zyne professoren in de filologie - geleerd is.

Het is met de specialiteit der Specialiteiten bitter slecht gesteld. Myn boekje daarover is onvolledig. In den N. Rotterdammer lees ik dat de heer van Twist eene ‘Specialiteit by uitnemendheid’ is! 't Is treurig. Het oppervlakkig vernisje dat bestaat in een weinig maleisch of wat locaalkennis, beduidt niet veel, maar wat dan te zeggen van iemand die in vyf jaren tyds zich zelfs dat weinige niet wist eigen te maken? By officieele receptien was de heer van Twist niet in staat eene enkele fraze te uiten. De majoor-adjudant van Heerdt moest zyn tolk zyn om 't eenvoudigste circonstance-praatje overtebrengen. Is 't niet ergerlyk, zoo'n man te hooren citeeren als Specialiteiten par excellence? En wat moet men denken van de overige hoedanigheden eens mans die, op zyn standpunt, geen behoefte voelde met eigen mond te spreken, met eigen ooren te hooren, d.i. uit eigen oogen te zien? Zoo is 't dan ook Bekking gelukt hem vry-arbeidery = een rad voor oogen te draaien. En 't gekste van dit alles is, dat Bekking - dit zal U vreemd klinken - geen vry-arbeider was. B. was een geïncarneerde oudgast, en nam die leus aan, om in v. Twist een bondgenoot te vinden tegen den raad van Indie de Perez, met wien hy vreesselyk overhoop lag ten-gevolge van een twist op Makassar in 47. Ik ben getuige geweest van de manier waarop B. den heer van Twist fopte. Ik doelde daarop in 't slot myner eerste brochure over Vryen-Arbeid.

Toch erken ik dat de negativiteit van den heer van Twist my minder stuit, dan de positief-verkeerde richting der speciaal-kennis van iemand als Fr. v.d. Putte. Zúlke kenners van Indie moesten zeer speciaal geweerd worden. Niet geheel sans comparaison - schoon 't beeld wat sterk is - houd ik staande dat iemand die z'n fortuin maakte als - Neen, ik wil myn stelling niet bederven door iets meer te zeggen dan ik verantwoorden kan. Laat ik me dus zóó uitdrukken: het zeer spoedig ryk worden op Java, moest geen aanbeveling zyn tot het recht om meêtespreken over Javasche toestanden.

Al zy het nu beneden U het wedyveren in Specialismus van zekere soort te kiezen tot taktiek, kan het echter te pas komen zoo'n preciesweter op zyne plaats te zetten, vooral waar hy zich waagt op het gebied der humaniora. In elf (?) jaar schatryk worden, en te-gelykertyd een open oog te houden voor iets wetenschappelyks, voor volkenkunde - t is sterk! Ik bedoel hier de thesis der ‘glacé-handschoenen’. Die stelling is valsch, grundfalsch, zooals ze hier zeggen. Ze behoort trouwens geheel tehuis in 't staatkundig vocabulaire van iemand die in zyn courant laat schryven, ‘dat hy U voor zyne rekening neemt.’ Zeker, daarby komen geen glacé- maar boks-handschoenen te pas. Als 't u aangenaam is, zal ik die thesis van den heer v.d. P. - ze raakt aan de vryarbeidery! - in een later schryven eens behandelen. Ik beweer dat iemand die dát beweert, incompetent is tot het behandelen van Javasche kwestien. Nederland heeft genoegen genomen met den heer v.d. P. als minister - waarmeê neemt Nederland geen genoegen! - maar by geen resident op Java ware hy welkom geweest als contrôleur of opziener.

Ja waarlyk, dat oordeel over de overtolligheid van handschoenen, en 't opstroopen der hemdsmouwen in de Kanselary van Mr Tels, is karakteristiek. Ik heb vryarbeiders aan 't werk gezien op die manier! Waar ik iets te zeggen had, geschiedde 't maar eenmaal en - in Rembangsche, waar myn broeder eene tabaksonderneming had, waar Bekking die daarby geinteresseerd was, den vryen arbeid... beschermde, daar waar ik, na myn ontslag te Lebak, met vrouw en kind voorloopig een onderkomen vinden zou - daar kon ik 't niet aanzien! Na twee of drie dagen verblyf, ben ik met myn gezin in den nacht vertrokken, zonder te weten waarheen! Heb ik niet het recht my eenigzins een ‘pars’ te noemen in de zaken die gy behandelt?

Toch doet het my leed vervallen te zyn in 't spreken over myzelf, dat ik vermyden wilde. Ik moet van U leeren hoe men veel zaken niet zegt. Maar - dat al te hevig aangezette mes!-

Mag ik U verzoeken, als 't U convenieert de zaak der ongeregistreerde pandelingen op de Buitenbezittingen (orang bĕroētang schuldmenschen) ter tafel te brengen, die slechts vragenderwys te entameeren? Het kon namelyk zyn, dat daaromtrent maatregelen waren genomen die my onbekend bleven. Ook zal 't goed zyn, niet de minste veroordeeling te laten doorschemeren, voor 't geval dat die pandelingschap nog bestaat. (Ze kán niet afgeschaft zyn, maar misschien is ze tellequelle gereglementeerd.) Er zyn in die aangelegenheid verkregen rechten (voor 'n groot deel geüsurpeerde, maar hoe is dit uittemaken?) die niet zoo gemakkelyk kunnen worden ter-zy gezet. Een groot deel der bezittingen van de Radjah's op de eilandengroepen benoorden Celebes, en ook van de hoofden der óp Celebes liggende rykjes, bestond in myn tyd uit zulke orang beroetang. Dat er met die ‘schuld’ vreesselyk geknoeid werd, spreekt vanzelf. Gansche familien waren feitelyk in slaverny, omdat een voorvader eens een schotel of bord zou gebroken hebben. De eigenaar wist altyd te zorgen dat de schuld toenam. En, ver van daar, op Nias (1o benoorden de Linie, bewesten Sumatra) bestond in myn tyd nog iets geheel anders. De Niassers in 't Binnenland waren altyd aan't vechten, en brachten hun gevangenen aan den Cive. gezaghebber te Goenong Sĕtōlie (Stolie) die ze vrykocht van den dood, en naar Padang zond, waar die arme lieden het ten hunnen behoeve betaalde, inverdienden by 't Gouvernement of particulieren. Dit was gereglementeerd, en naar myn inzien, eene oorbare zaak. Doch, ik verzoek U in 't oog te houden dat ik spreek van dertig jaren geleden. Ik was civ. gezaghebber van 't schuins over Nias liggend Natal, in 42. Er kan dus veel veranderd zyn, en daarom is 't goed de vraag naar die zaken voorzichtig interichten. Het weder invoeren van de infame wyze van werving, door den vryarbeidsgezinden heer van Twist, behoeft niet zoo voorzichtig aangeroerd te worden. Dit is een feit waarvoor ik insta. Ik herinner my zeer duidelyk, dat op de my als Asst Resident van Lebak gewordene dispositie genoteerd te hebben: ‘dat doe ik niet!’ Ik had er den Heer van Twist over willen spreken, omdat ik meende dat hy de zaak niet kende, die, vroeger slechts oogluikend geduld, nu door hem van een officieel stempel werd voorzien. Later bleek my dat de anterieure afschaffing dier zielverkoopery van hemzelf was uitgegaan. Hy wist dus wat het was! 't Is alzoo wel een gruwel de belasting van den Javaan te vorderen in Arbeid, maar er zyn accommodements avec le ciel, zoodra 't aankomt op een pressen met behulp van amfioen, dobbelspel en liederlyke vrouwen!

Het doet my te meer leed dat de heer Sypestein niet heeft willen voldoen aan myn verzoek deze zaak te-berde te brengen, omdat zy nóg belangryker is, dan ze reeds uit een oogpunt van moraliteit schynt. Als Gy my de eer doet hiernaar te vragen, zal ik U dit conscientieus uitleggen. Maar ongevraagd doe ik het niet, omdat ik dan verval in de eigenlyke Havelaars kwestie, die ik vermyden wil. Ik beweer dat er in die wervingszaak matière ligt tot iets als: Toulon est là! dat wil zeggen: wat aangaat de aanwyzing der fout in Indie. De genezing is iets anders. Doch 't is al iets, wanneer men 't eens is over de diagnose.

Na zeer beleefde groeten, en onder betuiging myner oprechte hoogachting heb ik de eer te zyn

UWED. Dienstwillige Dienaar

DouwesDekker.