Lijst van brieven op datum
21 december 1871
van
Multatuli
aan
S.E.W. Roorda van Eysinga (bio)
Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)
*21 december 1871
Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga. (RvE, blz. 85-88). Er moet tussen Multatuli's brief van 17 december en deze van 21 december een brief van Roorda zijn geweest die niet bewaard is gebleven.
Gy spreekt veel over uzelf: Idee 22-28a; zie V.W. II, blz. 314-315.
Ce moi haïssable: dat gehate ik (fr.); het gevoel van weerzin tegen het feit van al te vaak ik en mij te zeggen.
Mlle Dosne: de franse filantrope Felicie Dosne (1823-1906), schoonzuster van Thiers.
Huxley: de engelse bioloog Thomas Henry Huxley (1825-95).
Wiesbaden 21 Dec. 1871
Beste Roorda, uw brief deed my geen pleizier want ik had my veel voorgesteld van uwe komst., ‘Wacht nog 'n paar maanden, dan heb ik pensioen’, zegt ge. Nu goed! Ik geloof dat het zeer nuttig wezen zal elkaar eens te spreken. Voor alles wat ik van u ontwaar heb ik veel sympathie, en ook by u voel ik hart jegens my. Behalve de hieruit voortvloeiende aandrang tot meedeelen, houd ik het voor taktisch gepast, waar 't te pas komt in één rigting te arbeiden. Ik wilde daarom myn streven aan u duidelyk maken. Uit myn publieke schryvery blykt het niet. Wat ik zeide hield ik voor waarheid, maar ik ontken aan publiek de geheele waarheid schuldig te zyn. Die wou ik u openbaren, en 't zal dan aan u staan dat program aantenemen of aftewyzen. In allen geval heb ik my dan 't plezier gegund u een bewys van vertrouwen te geven.
Dat ik telkens een nieuwen uitgever heb is toeval. D'Ablaing had my, misbruik makende van nood, doen chanteren. En meenende dat ik óp was en niet zou kunnen voortwerken... och, een lange historie. Van Helden, de welwillendste kerel van de wereld, een beste jongen, schynt wat slordig in z'n zaken geweest te zyn. Hy ging failliet en deed z'n boeltje - voor zoover myn geschryf aangaat - aan Funke over. Deze komt me tot nog toe zeer goed voor. Het uitgeven van een paar stukken by Waltman was noodhulp gedurende den tyd van gêne van van Helden. Intusschen ben ik nu met Waltman nog altyd in accoord over Mill. Studiën, (waarmee ik vreeselyk bezet zit. Als ik eens gestoord ben kan ik niet weer aanknoopen. Zoo is 't ook met myn Vorstenschool, een drama dat vyf acten worden moet. Ik werd gestoord na afwerking drie acten, en nu is 't als uitgeblazen. En 't word tyd dat ik het afmaak voor den ivden bundel Ideën.)
Ik heb nu de twee eerste bundels gecorrigeerd en geannoteerd voor 'n nieuwen druk. Dat is een heel werk.
Ik, Ik, Ik! Ce moi haïssable, zegt ge. Och, ik - alweer ‘ik’ - geef er niet om. 't Is natuur, en wie 't wegstopt liegt. Zie myne (haïssable) Ideën over: ‘Gy spreekt veel over u zelf.’ Welzeker!
Pensioen? Gy? Ik wou liever dat ge tractement kreegt! Wie weet? Thiers een nieteling? ja! Met zulke carrières is de laagheid onzer eeuw te bewyzen. Ik geloof dat de kerel niet eens slecht is. Pas même cela! En Mlle Dosne... de Franschen zyn apen. Ik zie dat ze in de loge impériale heeft gezeten. Ryst Napoleon niet in uwe schatting by zulke opvolgers? 't Zou me niet verwonderen als de heele verheffing van de dynastie Thiers eene manoeuvre was van de Bonapartisten om 't verschil te doen in 't oog vallen.
Zoo, Darwin's leer geen afbreuk aan kerk en bybel? Nu, die bybel en die kerk zyn taai. Ik ben juist bezig met Darwin. Hy zelf is naar myne opvatting geen dóórdenker. Hy geeft Huxley hier en daar schyn van grond tot de bewering dat darwinisme en god kunnen zamengaan. Ge zegt: echt engelsch. Ja, maar dat is Darwin in zekeren zin ook.
Hoe kunt ge zeggen schraalte in denkbeelden te voelen? Wees gerust op dat punt. Misschien lyden wy aan 't qui trop embrasse etc., maar dat is geen schraalte. 't Is hoogstens gebrek aan économie en regel. Ik ben bezig met een stuk over Hilda, maar tot nog toe bevalt het my niet. Ik heb, geloof ik, te breed opgezet. De hoofdinhoud is of moet worden: Hilda is zóó schoon dat de lezer recht van klacht heeft over de Hilda die niet genoeg van haar te zien geeft. De heldin staat ver boven de novelle. Daar toch de waarde der kunstfiguur daaraan door 't boekje gegeven werd, moet dat boekje allerbelangrykst zyn. Dat is het ook. Er is een studie over te maken, maar als altyd ik werk zeer moeilyk. En dat wordt hoe langer hoe erger omdat ik zoo lastig word op t punt van juistheid van uitdrukking.
Wees met de uwen hartelyk van my gegroet, uw vriend
Douwes Dekker.
Ik ben tegenwoordig in correspondentie met Mr. Wintgens. Ik wou hem namelyk te hulp komen in z'n stryd tegen Fr. v.d. Putte, die hem dooden wil met byeengeharkte specialiteits-dingen. 't Is komiek dat men my in de Kamer niet wil noemen. In de zittingen van 8 en 9 december heeft men my driemaal ‘aangeduid’. Uit de couranten kunt ge dat niet weten, want die slaan ook die aanduiding over. Dat is een parti-pris: doodzwygen. Over 't kultuurstelsel halen ze 't getuigenis van oostenrykers aan. Van my niet.