Multatuli.online

5 december 1871

Brief van Multatuli aan W. Wintgens. Dubbel velletje postpapier, tot onderaan bladzijde 3 beschreven. (M.M.)

Het Hillegat: in de zomer van 1871 ontstond nabij Willemstad een ‘onrustbarende ondiepte’; het voorstel daar de vaargeul uit te baggeren werd op 2 december verworpen.

Cassandra: dochter van Priamus, de legendarische koning van Troje; het was haar noodlot rampen te voorspellen en niet te worden geloofd.

Wiesbaden 5 December 1871

HoogedelgestrHeer

de Heere Mr W. Wintgens

Oud-Minister van Justitie

Lid van de Tweede Kamer S.G.

Hoogedelgestrenge Heer!

Ik ben U zeer verpligt voor Uw minzaam schryven van den 3n dezer. Indien Gy de goedheid hebben wilt my Uwe redevoeringen over Koloniale aangelegenheden te doen geworden, ben ik zoo vry U te verzoeken die te adresseeren aan:


den Heer G.L. Funke
boekh-uitgever
Amsterdam,

die ze my by eerste gelegenheid zal toezenden.

Ik kan niet gelooven dat er aan dezen bedorven toestand niets zou te doen zyn, al erken ik dan dat het moeielyk is. Juist, de heer Th. heeft niet geantwoord, men bestrydt U op de in Holland gebruikelyke wys: met 'n poging tot smoren. Misschien ook heeft men de strekking Uwer rede niet eens begrepen, en haar onpraktisch gevonden. Er kwam geen motie in, er werd geen voorstel gedaan, er viel niet over te stemmen. 't Was slechts eene vermaning om terug te keeren tot waarheid, tot intégriteit. Zulke disiderata zyn te abstract voor de Heeren. Het Hillegat had meer succès!-

Of er iets aan onzen toestand te doen is? Nog altyd blyf ik hopen. In allen geval houd ik niet op met pogen, al erken ik dan dat de moed my somwylen ontzinkt. De toekomst is zeer donker, vooral na 1870. Ik blyf er by dat de hoofdkwaal waaraan wy lyden, Leugen heet. Onze politiek - zegge parlementery, want politiek komt voor ons landje niet meer te pas - ons Geloof, onze letterkunde, de Zeden, de Dagbladen, onze speculatie-beurs, alles is conventioneel, verwrongen, onwaar.

Nog altyd betreur ik de aftreding van het Ministerie Heemskerk-Wintgens, Hasselman! Waarlyk toen ware er iets te doen geweest, iets rationeels te pogen althans, mits, mits - ja, er zyn mitsen die ik niet beoordeelen kan. De Koning had moeten meêhelpen. Ik was in die dagen gereed met een beroep op het Volk, om U een andere Kamer te bezorgen!

Myn ‘Een en Ander over Pruissen en Nederland’ is nog altyd van volle toepassing. Ik ben zoo vry U dat stukje aantebieden. Reeds in 61 of 62 trouwens heb ik in myn eerst pleidooi tegen Vryen-Arbeid de hoofdkwaal die ons teistert, Leugen genoemd, en aangedrongen op het vormen eener derde party. Cassandra!-

Uit de eenigzins gemoderniseerde beschouwing van de Examens, meen ik te bespeuren dat Mr Thorbecke myne Specialiteiten gelezen heeft. Hy spreekt ditmaal daarover minder schoolmeesterig dan hy vroeger zou gedaan hebben. ‘Algemeene ontwikkeling’ afkeer van vakgeleerdheid - ei, de ‘auteur’ van 'n ‘staatkunstigen levensgang’ - waarlyk, we gaan vooruit!

Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zyn

Uw hoogedelgestrengen Dienstwillige Dienaar

Douwes Dekker