Lijst van brieven op datum
20 augustus 1871
van
G.L. Funke (bio)
aan
Multatuli
Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)
20 augustus 1871
Brief van G.L. Funke aan Multatuli. Twee dubbele velletjes postpapier met gedrukt kopje Bureel van het Dagblad Het Nieuws van den Dag, tot het midden van blz. 8 beschreven. (M.M.)
Amsterdam, 20 Aug. 1871
Hoog geachte Heer!
Ik dank U voor de ruiterlijke opsomming Uwer grieven tegen de Hollandsche uitgevers in 't algemeen en tegen mij in 't bijzonder. Dat geeft mij gelegenheid even rond tot U te spreken in de hangende kwestie. Verstaat Ge mij even weinig verkeerd als ik U, dan vlei ik mij dat wij 't misschien ten slotte nog wel eens zullen worden.
Allereerst vraag ik verschooning U voorbij gegaan te zijn met den herdruk van de twee eerste bundels Uwer Ideën. Ik zou onderscheidene redenen kunnen aanvoeren om mijn gedrag te rechtvaardigen, maar ik voel wel dat ze voor U niet voldoende steekhouden. De eigenlijke reden was deze: Ik kocht van de firma R.C. Meijer het restant exemplaren en 't copyrecht Uwer werken tegen eene som, die mijn finantieele krachten ver te boven ging. Ik moest dus geld slaan uit de voorhanden voorraad, maar kon dit niet voldoende stellen met het geringe getal dat er over was. Om nu niet in te groote geldzorgen te komen, was ik gedwongen snel over te gaan tot een herdruk der Ideën, die, naar mijne meening, goedkoop geprijst, succès moest hebben. Daar nu met dien herdruk toch al eenige maanden moesten verloopen en ik wist dat Gij in 't Buitenland waart, durfde ik 't niet wagen U de revisie te vragen, omdat mij dit te lang zou ophouden. Uit dien hoofde besloot ik tot een letterlijken herdruk. - De uitkomst heeft mij niet teleurgesteld; ik kreeg het noodige geld door die manoeuvre. Evenwel ontbrak mij later den moed U bij den herdruk der ‘Minnebrieven’ en ‘Herdrukken’ revisie te vragen, omdat ik terecht bevroedde, dat Gij niet gesticht zoudt zijn over mijne handelingen met de ‘Ideën’.
Al is 't nu niet tegen te spreken dat Gij als auteur niets te maken hebt met mijn geldverlegenheid, en recht hadt te verwachten dat ik U vóór de uitvoering van mijn voornemen tot herdrukken althans daarvan kennis had gegeven, toch hoop ik dat Gij na bovenstaande inlichting mijn handelwijze minder scherp veroordeelen zult.
Vergun mij voorts nog even Uw beklag over de Nederl. boekhandel in 't algemeen, in zooverre te refuteren, dat Gij m i. ietwat over 't hoofd ziet, dat een auteur hier te lande onmogelijk eischen kan stellen, die hij in Frankrijk, Engeland en Duitschland doen mag. De enge grenzen immers, die onze taal aan 't debiet der meeste boeken stelt, zou dan 't bestaan van menig uitgever onmogelijk maken. Wel erken ik dat over 't geheel de Nederl auteurs minder gunstig tegenover hunne geesteskinderen staan dan in andere landen en dat zij aan onaangenaamheden blootgesteld zijn, die elders minder voorkomen (als b.v. het willekeurig overdoen van copijrechten!); maar als Ge U beklaagt over ‘de hartelijke pogingen tot niet-verspreiding’ die Uwe werken sedert 10 jaar ondervonden, dan zult Ge toch wel alleen doelen op den Havelaar. Immers zult Ge de HH Gunst en d'Ablaing daarvan niet verdenken? Allerminst moogt Ge U over den jongsten tijd beklagen. Van Uw ‘Max Havelaar’ toch zijn sedert 1o. Febr. jl. circa 3500 à 4000 de wereld ingegaan, waarvan circa 250 naar Indie. Van Uw Ideën (mijne zoo gewraakte editie) verkocht ik ruim 600 ex. zoodat de oplaag haast uitverkocht is. Al is 't dus helaas waar dat Ge U, en te recht! - aan die nieuwe drukken geërgerd hebt, toch neemt dit niet weg dat én uitgevers én publiek in de jongste maanden wakker zijn geweest.
Niets zal mij aangenamer zijn dan door goedkoope en nette uitgaven Uwe Geschriften meer en meer onder 't volk te brengen, doch niets ook wensch ik daarbij liever dan met U te harmoniëren in de wijze van uitgave. Daar ik nu plan heb in den loop van '72 nieuwe drukken te geven van Uwe reeks ‘Ideën’ en vermoedelijk ook van al de andere geschriften van Uwe hand, die tot mijn fonds overgingen, zoo verstout ik mij U, om kort te gaan, de volgende vragen te doen.
1o. Zoudt Ge de goedheid willen hebben om U reeds nu van tijd tot tijd bezig te houden met het klaarmaken voor de pers van Uwe Ideën, alle drie bundels, zoodat ik die successivelijk in 1872 ter perse kan leggen? Zoo ja, dan zal ik U daartoe een met papier doorschoten exemplaar zenden om bij Uwe verbeteringen of veranderingen te dienen. - Dat Ge volkomen vrij zijt te wijzigen, te schrappen of bij te voegen naar Uw goeddunken, spreekt van zelf.
2o. Zou ik U voorts mogen zenden de drukproeven, vrij van zetfouten zooals behoorlijk is? Aangezien er tijdruimte zal liggen tusschen de zending Uwer copij en 't ontvangen der drukproeven, geldt natuurlijk bij de correctie dezelfde vrijheid als vermeld in sub 1o. aan 't Slot.
3o. Mag ik weten welk honorarium U vaststelt voor de revisie en correctie, of vindt Ge 't beter dat te bepalen zoodra Uwe arbeid der revisie is afgeloopen? In 't laatste geval vrees ik volstrekt niet dat wij in de schatting zullen verschillen.
4o. Keurt Ge goed dat ik U telkens na 't afdrukken van een half deel (circa 10 vel) het verschuldigde voldoe?-
Versta svpl de vraag onder 1o. aldus, dat ik steeds van U ontvang minstens een geheelen bundel tegelijk, om ter perse te leggen, ja, kan 't zijn, liever nog alle drie bundels, om daaruit te kunnen opmaken of de volume druks meer of minder wordt. U gevoelt, dat ik bij 't uitgeven van een nieuwe door U herziene uitgave, aan 't publiek dien op te geven wát men ontvangen zal en welke de kosten zullen zijn. Zonder die gewone ramingen koopt ‘men’ niet zoo licht.
Ik bid U nu, geachte Heer, stap over kleine bezwaren die bij U mochten oprijzen, heen, en geloof dat ik van mijne zijde alles doen wil wat mij mogelijk is, om door de door U geeischte verstandige welwillendheid, U den arbeid met mij aangenaam te maken. Tracht het gebeurde te vergeten en ik geef U de verzekering dat Ge U gansch niet over onbillijkheid mijnerzijds zult te beklagen hebben. Had ik U persoonlijk gekend of had ik vriend Van Helden maar over een en ander eens gaan spreken, het misverstand ware misschien niet gebeurd en stellig ware ik niet voortgegaan met zondigen. Lag Wiesbaden niet zoo ver weg, ik zou U verlof vragen tot een persoonlijk onderhoud en was dan zeker dat wij elkaêr zouden begrijpen en gelooven doch mijn gezin en zaak houden mij voor ditmaal terug en dwingen mij U schriftelijk te antwoorden. Toch hoop ik nader ook persoonlijk U te leeren kennen!
Geloof mij inmiddels met ware toegenegenheid
Uw dv dienaar
GLfunke