Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

10 januari 1871

van

Multatuli

aan

S.E.W. Roorda van Eysinga (bio)

 

Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)

terug naar lijst

*10 en 11 januari 1871

Brief van Multatuli aan S.E.W. Roorda van Eysinga (RvE, blz. 38-46).

s...: sodomie, tegennatuurlijke sexuele handelingen als waarom Sodom en Gomorra verwoest zijn; zie Gen. 19.

Huet: de afwijzende kritiek op Van Lenneps roman Klaasje Zevenster dateert uit 1866 en is herdrukt in Litterarische Fantasien en Kritieken XV; voor de geciteerde zin zie het slot van paragraaf II.

Nieuwenhuyzen: secretaris van de residentie Bagelèn, toen Douwes Dekker daar in 1847 werkzaam was.

Bayard: zie V.W. V, blz. 380.

Een vriend: waarschijnlijk Plet.

Wiesbaden, 10 Januari 1871.

Schillerplatz 4.

Waarde Roorda, Dank voor uwen brief die my meer genoegen deed, dan gy denken kunt. Ik kryg zooveel beroerde brieven, en zooveel goede niet.

Sakkerloot, uwe uitweiding over geldzaken was niet noodig. Gy moogt niet, al kon je half.

By de eerste goede gelegenheid zal ik u een flink amende honorable maken over myne beschuldiging van zwygen. Dat komt u toe. Uw stuk in ‘Noorden’ dat ik ontving, is hartelyk en hartig. Ik betwyfel of ze 't andere over Kern plaatsen. Ik verzoek u niet te riskeren dat ge uw honorarium van Noorden verliest om mynentwil. Ik vraag dit uit egoisme, en in 't belang van wat ik de zaak noem. Leef! Ik zou menigeen verbazen door myn nuchtere praktyk. Zie myn vorigen over martelary. Ik meen precies wat ik daar zeide. Ik heb hekel aan excentriciteit. Ze walgt my. Niets is my aangenamer dan bon sens. Zoodat ik maar zeggen wil - Abraham Blankaart! - dat ik u vriendelyk verzoek, niets aan my of om mynentwil te offeren. Ik zal ter zyner tyd veel te bly zyn dat gy hebt uitgehouden.

Dat ge - overgelaten aan uzelf - niet zuinig zyt, en gaarne geeft... o, dat begryp ik! De tyd kan weerkomen dat dit eene deugd voor ons is, of althans 'n onschadelyke neiging, zamengaande met... andere dingen.

Zoo, gy hebt het prachtig stuk in den Rotterdammer 6 januari gelezen? Zooeven antwoordde ik er op: niet antwoordende. Ik betwyfel of ze 't opnemen, want myn repliek is scherp door de verregaande nonchalance. Dat is 't eenige wat ik den Rotterdammer van Fr. van de Putte geven mag.

Maar ze zullen 't niet plaatsen. Vooral niet daar ik - twee vliegen in een klap niet doodslaande - tevens een anderen aanval behandel, waarmee ik in dat blad (2 januari) gegratificeerd word. Ik heb gelogen, zegt een Oud-Offic. N.-I. Leger.

Liegen doe ik nooit. Ik ben er te...

Gut, ik ben zoo immoreel. Je zoudt schrikken als je precies wist hoe immoreel ik was. Neen, gy niet, maar velen. Op s... zou ik - als wetgever - geen andere straf toepassen als... water en zeep, en vervallen verklaring van handgeving, of zoo iets. Och, ik ben niets braaf. Ik begryp doodslag, ja zelfs moord, en ik vergeef byna alles, behalve wat ik zonde noem tegen den H.G., tegen onze Lieve Vrouwe van waar-zyn.

Nu dan, ik lieg niet. Ik ben er... te intelligent toe.

De O.-O. v.h. I.L. is niet intelligent genoeg om te begrypen dat ik zoo onintelligent - lees: aartsdom - niet wezen kan om zóó prise te geven.

Wat jammer is, ik kan me zoo moeielyk roeren. Ik moest nu in Holland zyn om dergelyke aanvallen terstond te beantwoorden.

Ik verzoek u my te zeggen:

1. of die - kostelyke - uitdrukking ‘als de menschen beginnen te praten van hunne gemoedelykheid word ik misselyk’ inderdaad van Talleyrand is? Ik vind het ‘mot’ perfect. Het is diep. Wie 't zeide moet veel bedrogen geworden zyn. Kan 't dus van Talleyrand wezen?
2. Hoe zeide hy 't, in 't fransch? Ik kan 't niet anders zeggen dan in 't hollandsch. Noch in 't fransch, noch in 't duitsch, noch in 't engelsch. Weet je er een woord voor? (gemütlich is heel wat anders. Dat is dat wy sedert 30 jaar fideel noemen, gezellig, prettig, ongegeneerd).
3. Help me eens aan een goede uitlegging van 't verschil der woorden ‘indien, als, wanneer.’ Ik vrees dat ik 't korte bondige als (ter voorkoming van verwarring met ‘zoo-als’ ‘gelyk’ zal moeten opgeven.

Toen ik las van Huet:

‘Zoo sterven de (van Lennepsche) Doertoghe's... indien zy sterven’ vond ik ‘indien’ zoo gek. En later ben ik zelf aan 't indienen en wanneren gegaan.

Ik zit nu weer ‘en peine’ met m'n stuk over Specialiteiten. Ik vrees dat het tydschrift ‘Onze eeuw’ geen ruimte er voor heeft. Als ze 't teveel verbrokkelen, is 't ungenieszbar... als de Millioenen-Studiën, die zoo mooi zullen worden dat gy er razend van wordt.

Myn mindere ingenomenheid tegen Napoleon III spruit voort uit verregaande verachting van de rest. Hy werkte. Dat is iets. Ik beweer dat hy - eedbreker, aventurier, falsaris, moordenaar - iets beter is dan de meesten zyner ex-collega's, die niemendal zyn.

Ja, ik was bly met uwen brief. Geen ‘voorzigtighedens.’ O, die heerlyke, my behoorende pluralis met 'n s! Ik kan den Talleyrandschen indruk, byv. over gemoedelykhedens niet beter uitdrukken dan door dien slot s, ...spuwende van misselykheid.

Nu, je schryft niet voorzigtig. Hoe onhollandsch!

Ja, 't verblyf in dat land is ook my een ware marteling. Denk eens, al die welvarendhedens! Och ik ben niet nydig, niet wangunstig, maar als dat vee je dan zoo triumfant aankykt, en je hebt het dan zoo bitter moeilyk om staande te blyven... dan is 't moeielyk om goed te zyn. Een vreeselyk gevoel.

Maar... ik moet er heen, zoodra ik kan. Ze slaan me dood zonder dat ik er by ben. Niemand doet daar iets voor my. De weinigen dien ik iets zou durven opdragen, hebben geen geld voor briefport.

Onlangs zond ik een annonce in 't Handelsblad om te protesteren tegen 't stuk van Kern. Dagen lang wist ik niet beter of 't was geplaatst, en jawel, 't was onderschept door een der leden van de Mult.-Commissie!

Als van Twist jongde, en z'n nageslacht werd in één uur als 't zand der zee, en ik had al die twistery te bestryden met m'n familie en ‘vrienden’ er by... kyk, ik zie kans! Maar die vervloekte byzaken! Die hooren er niet by.

Myn genoegen over uw eenvoudig onvoorzigtig schryven doelt eenigszins op, of kwam voort uit uwe opmerking: ik vrees dat Stieltjes voorzigtiger geworden is.

Dat wil voor my zeggen: onfideel, onvriendschappelyk en in zekeren zin: oneerlyk. Welnu, dat vrees ik ook. Ik heb er reden toe. Ik bemerk dat hy z'n paix tracht te maken, niet met 'n staatkundige party - dat hoef niet, en geeft niets! - maar met de wereld, met ‘men.’

Ja, ik ben benieuwd te weten wat hy u antwoordt over de Mult.-Comm. Ik zal u later die zaak goed vertellen. Lafhartigheid speelt daarin de hoofdrol.

Betere kieswet? Het helpt niets. Gy hebt gelyk.

Toch weet ik wat ik wil. Dat ik 't nu niet zeg is om 't ridicule te ontgaan van veel willen en niets kunnen.

Uwe woorden: ‘maar ik had mogen verwachten, dat gy, die - wat ge ook zeggen moogt - zooveel zorg wydt aan uwe geschriften, had onderzocht alvorens te verwyten.’

Dat is waar, en ge hebt u schoon gewroken in dat stuk van Noorden. Maar niet juist is: ‘- Wat ge ook zeggen moogt.-’

Ik span me voor m'n publiekschryvery vreeselyk in. Ik werk daaraan als 'n neger. Juist daarom verpoos ik me zoo graag in verregaande slordigheid in een brief als dezen. Myn publiek werk kost me zeer veel, en gaat alles behalve vlug. Myn meeste kopy schryf ik driemaal over.

Die Nieuwenhuyzen was... een model ambtenaar. De kerel kon stukken maken, byna zoo goed als de Waal, de beste kommies dien ik ooit gezien heb.

Gy leest geen prullen? Ik gaarne! Myn stelling: er is geen boek waaruit men niet leeren kan hoe men niet schryven moet, is me vaak een bron van... amusement. Myn oog viel daar op 'n stuk van Quack in de Rotterdammer. Hy: ‘uit de stille hoop’ etc. Ja, dat amuseert me, als de traan die er parelde... hei, zilte traan d.e.p. in 't oog van Bayard 't heemskinderenpaard, toen het drie maal was ondergedompeld. Zie m'n divagatiën.

Neen, uw vlam is niet uitgebluscht. Dat kan niet. Wacht maar en blyf leven.

Ge zyt physiek onwel? Ik zie er uit als 'n spook, maar ben overigens wel. Alleen m'n oogen schemeren van zenuwachtigheid. Ik kan beter schryven dan lezen.

Op 't congres 1868 (?) sprak ik iemand voor u aan. Hy wou - ik zie er onvoordeelig uit - niet veel van my weten. Toch meen ik dat hy R.v.E. heette. Ik zag wel dat ik my vergist had, maar gelykenis was er. Was dat een broeder van u? O, ik zeg 't niet met iets als rancune dat hy styf was, volstrekt niet. Hy kende my niet, en was naar m'n uiterlyk volkomen verantwoord.

Neen over van Kesteren mag ik niet klagen. Eer hy over my. Of liever 't is gemengd, maar ik heb de meeste schuld. Ook alweer omdat ik me niet roeren kon. De Locomotief begon met my knorrig te maken. (Kopy verminkt, stukken gecastreerd, heele bezendingen niet geplaatst, en later, zeer lang later, gezegd dat ze in 't ongereede geraakt was, maanden lang gewacht met antwoorden op myn vragen.)

Maar daarna heb ik schuld. Zonder waarschuwen brak ik af, schoon nog honorarium te kwaad hebbende. Niet willens, maar omdat ik aan 't zwerven was. Elke week dacht ik: straks! en 't kwam er niet toe. Van Kesteren zal denken dat ik wraak neem over zyn nonchalance. Dat is zoo niet! Ik neem nooit wraak. Ik ben er te lui toe. (Een roman of drama waarin wraak de hefboom is, maakt me altyd moe. Ik ben kwaad op vyanden zoolang 't my niet helpt. Mal genoeg! Als ik ze aan kan, heb ik er geen plezier meer in. Maar 't is geen goedigheid. Het is indolentie, en misschien - ziekelyk - medelyden. Medelyden is een fout. De natuur wil daar niets van weten, en een ideaal-God ook niet. Gezond logisch is: dat ieder voor zich zelf ondergaat, als goden en beesten. Ja, en als zaken ook. Gy ingenieur, zoudt geen steenen kunnen gebruiken die hun draagkracht wilden besteden aan ‘broeders’. Ieder moet lyden, ondergaan op z'n eigen plaats. Anders mogt de drommel een muur bouwen. Het Zyn is per se egoistisch. Men is: zich!

11 Januari.

Daar kreeg ik uw ‘Noorden’ van 5 Januari. Ik heb uw stuk over oorlog nog niet gelezen. Maar zie dat het is tegen d'Ablaing's expectoratiën. Dan zal ik 't wel met u eens zyn. Wat van d'Ablaing komt, is gewoonlyk leugen. Dat oordeel kan ik verantwoorden, weisz Gott! Die kerel is een komiek modelletje van beroerdheid. Ik zal by gelegenheid zyn type eens schetsen.

‘Liberaal m'nheer! Denk je dat ik wat om den zondag geef, den dag des Heeren? Niets!’

En... hy laat z'n bediende zeven dagen in de week werken, ter eere van 't Onbevlekt Liberalisme!

De vrouw, m'nheer, de waarde der vrouw...’ En hy spreekt met zyn vrouw geen woord! En 't goede beste mensch verveelt zich. En de liberale vader wandelende ‘verdomt’ het z'n jongetje een hand te geven: ‘denk je dat ik een kindermeid ben!’ enz. enz.

Neen, niet en zoo voorts. 't Is anders-voorts. Want er is erger!

Athéist is hy, dat 's waar! Welnu, zyn athéisme zou me haast bekeeren tot geloof.

Hy is... och, later!

Wees met uwe echtgenoot en mama hartelyk gegroet van uwen vriend

Douwes Dekker.

Een vriend - ik geloof dat hy 't goed meent, maar hy heeft die onzalige geest van vergoelyken - vertelt me dat ik Kern misken, dat K. altyd met ‘eerbied’ van my sprak. Och hadde hy dan geschreven zooals hy spreekt!

Die vriend, na Stieltjes te hebben gesproken, beweert dat ik de heele Commissie misken. Dat zal dus Stieltjes ook aan u schryven. Dat schryft me ook Wertheim. Welnu, ik heb de zaak nog niet behandeld, maar als die Commissie niet bezig was my stelselmatig te mishandelen wil ik nooit weer iets beweren.

Maar: de Commissie schreef of zeide my nooit iets. Al wat nu één lid beroerd vindt, of ‘onhandig’, of ‘minder gelukkig’, wordt op de andere leden geschoven. Zie myne opmerkingen over ‘Vergaderingen’ in 't begin myner ideen.

Maar wat de Commissie niet deed, zal dan toch wel collectief zyn. Zy is oorzaak dat ik my niet roeren kan.