Multatuli.online

6 januari 1871

Beoordeling van Nog-eens Vrye Arbeid in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, Bijvoegsel bij nr. 6. (Knipsel M.M.)

Nog-eens: Vrye-arbeid in Nederlandsch-Indië, door Multatuli. Delft J. Waltman Jr., 1870.


‘Wie inderdaad het goede wil, verdraait de gegevens niet.’
Multatuli.

Weder heeft Nederland Multatuli eenige bladzijden te danken, zooals er slechts weinige geschreven worden. In de bovenvermelde brochure komen passages voor, waar de schrijver met het groot talent, door hetwelk hij bij zijn eerste optreden het publiek verbaasde, den lezer meêsleept. Of hem dit ook met 't geheele werk gelukken zal, betwijfelen wij zeer. Wel gaat des schrijvers oogmerk verder dan enkel kunstgenot den lezer te bereiden; wel is de kunst voor hem slechts middel tot het bereiken van een zeer bepaald doel - maar voor het bereiken van dat oogmerk is, naar onze meening, het eigenaardig talent van den schrijver ongeschikt; het middel past zoo weinig bij het doel, dat zijn pogen ongetwijfeld vergeefs, zijn inspanning vruchteloos zal zijn. De kracht van Multatuli is niet gelegen in degelijke, heldere, overtuigende redeneering, in nauwkeurige waardeering van feiten, volledige verzameling van gegevens en consequente, logische deductie, voor welke de tegenstander buigen moet. In schetsen, voorstellen is hij een meester. Naarmate zijn verhaal een dramatisch karakter krijgt, des te aangrijpender wordt het. Zijn Max Havelaar had zoo buitengewoon succes, omdat hij dit karakter in buitengewone mate draagt; zijn 't niet de meest dramatische gedeelten: Saïdja, de toespraak aan de hoofden, enz. die 't hoogst staan aangeschreven en 't meest worden vermeld? Multatuli doet dan ook zichzelf, evenzeer als anderen ongelijk, wanneer hij denkt, dat ‘Max Havelaar hemelhoog verheven werd, omdat men meende dien te kunnen gebruiken als partijwapen.’ Dit moge van enkelen waar zijn, die enkelen konden Max Havelaar zijn populariteit niet bezorgen. Deze dankt hij aan de sympathie van 't groote, beschaafde publiek, dat met partijstrijd, vooral met den koloniaal-politieken, zich zeer weinig bezig hield en daarin eerst begon belang te stellen toen Max Havelaar 't uit zijn onverschilligheid had opgewekt. Ook bedriegt Multatuli zich, wanneer hij aan partijbelang het zwijgen toeschrijft, dat zijne latere werken trof. Die klacht is ten deele onbillijk: de herdrukken van zijne Ideeën bewijzen dat ook dit werk met ingenomenheid ontvangen is. Maar zijn eerste brochure over vrijen arbeid dan? Daarvan werd toch weinig vernomen?

Deze vraag brengt ons terug op het punt, vanwaar wij zijn uitgegaan. 't Is waar, van die brochure is weinig notitie genomen - en, 't zij in éénen adem er bijgevoegd, het zal ons verwonderen, als dit ook niet het geval zal zijn met de tweede brochure over hetzelfde onderwerp. Immers beiden staan uit letterkundig oogpunt veel lager, dan de Max Havelaar. De schrijver is dit waarschijnlijk niet met ons eens; hij zegt uitdrukkelijk, dat zijne latere werken ‘uit een letterkundig oogpunt veel hooger’ staan. Toch - kende hij den aard van zijn talent beter, dan zou hij die stelling niet hebben neêrgeschreven. Deze brochures zijn staatkundige geschriften: gewichtige politieke vraagstukken worden er in behandeld. Nu kan zeker Multatuli's letterkundig talent, zijne gave van dramatiseeren, van ironie en satire in een politiek geschrift uitstekende diensten bewijzen, maar deze gaven zijn op zich-zelven niet genoeg. Om op politiek terrein een stem te doen hooren, die aandacht vindt, overtuigt en medesleept, moet men - vooral bij ons kalm, wel-wikkend volk - degelijke kennis en de gave van logisch betoogen bezitten. Dáárin nu is Multatuli's kracht niet gelegen. Zijne Ideeën munten niet uit door nieuwheid, zij getuigen niet van intelligentie, welke beter dan die van anderen begrippen scheiden, verbinden en beoordeelen kan - het is de wijze van inkleeding en voorstelling, die, behalve het grillige en paradoxale, den lezer treft. Zoo ook deze brochure: de inkleeding der stof bewijst hoe groot 't litterarisch talent van den auteur is en toch, hoe menige bladzijde, waar dat talent blijkbaar gebogen gaat onder 't opgelegde juk der politieke strekking. Ook paradoxen ontbreken hier niet - maar zelden vinden wij voor eene stelling de noodige gronden aangevoerd en telkens missen wij juiste gevolgtrekkingen, wier afwezen niet vergoed wordt door de zeer vele, halfjuiste of geheel verkeerde. Niemand vergrijpt zich ongestraft aan zijn natuur. Als Multatuli philosophisch of politiek pamfletschrijver wordt, bezondigt hij zich aan zijn talent. Immers niet met Mirabeau of den schrijver der ‘brieven van Junius’ is hij te vergelijken, eer met Daniel de Foe, Thackeray of Sterne.

Er is nog iets anders waarom de werken, die na den Havelaar verschenen, uit letterkundig oogpunt veel lager staan.

In den Havelaar trad de schrijver op als held en martelaar met een zeldzame naïviteit en zonderlinge ijdelheid. Door den kunstvorm werden echter deze gebreken deugden. De schrijver maakte zichzelf tot den held van 't boek, maar in den derden persoon. De deugden van Max Havelaar, zijne smartelijke miskenning en pijnlijk lijden, met schitterende kleuren gemaald, maakten hem tot een held, die beurtelings de bewondering en het medelijden van den lezer wekt. Hier en daar was de schrijver wat verliefd op zijn product; hier en daar werd de sluier, die Havelaar's waren naam verborg, wel wat al te doorzichtig - doch dit schaadde niet. Met Havelaar kon men dwepen en den onbekenden auteur kon men gelooven, dat hij iets op Havelaar geleek.

Sedert is veel veranderd. Den auteur trof het lot der groote mannen: ook zijne gebreken werden bekend. In de oogen van het publiek won zijn gelijkenis op Havelaar daardoor niet. Men vond Multatuli alles behalve een man om mede te dweepen. Doch - wat ging Multatuli het publiek aan? Maakte dit zich weer schuldig aan de bekrompenheid, die met vreugde hoort, dat ook de zon vlekken, groote zwarte vlekken heeft? Verried 't weer de zielelaagheid van den kamerdienaar, voor wien de grootste man klein wordt, omdat hij hem aanschouwt in zijn nachtgewaad?

Neen, het publiek was niet onbescheidener of kleingeestiger dan gewoonlijk. Multatuli zelf drong zich op, altijd sprak hij over zichzelf, presenteerde zichzelf, en wel als... held, apostel, uniek en universaal genie, onbaatzuchtige zelfopofferende heilige, te groot voor deze aarde en ver verheven boven gewone aardwurmen, mensch geheeten. Hij stelde zich boven en buiten de, door die kleinen gehuldigde, moraliteit. En hoe meer hij zoo sprak, des te meer vroeg men naar daden, die zijne aanspraken op zielegrootheid en verheven roeping legitimeerden. Allermeest vroeg men naar de zedelijke overwinningen op uiterlijke omstandigheden, tegenspoeden en hartstochten, welke, naar de gewone moraal, iemand zedelijk verheffen. Doch uit elk geschrift, dat van Multatuli verscheen, spraken haat en ijdelheid steeds luider, bleek, dat hij hoe langer zoo dieper in hunne slavernij verzonk.

Inderdaad, zijn hartstocht kent geen grenzen. Zijne oordeelvellingen over anderen gaan wij voorbij: ze zijn al te bittere vruchten van den fellen haat, die, als een voortvretende kanker zijn oordeel bederft, zijn zin voor waarheid en recht verteert. De uitbarstingen daarvan bederven, uit letterkundig oogpunt, zijne geschriften; ze zijn zóó hevig, dat ze den goeden smaak beleedigen.

Maar ook zijne ijdelheid is onbegrensd: zij wordt bijna monomanie. Hij, die optreedt als de pleitbezorger van den Javaan, hemel en aarde tot getuigen roept bij diens lijden, hij kan zoo weinig zichzelf vergeten, dat hij, door ijdelheid ten eenenmale zijn idée fixe vergetend, recht eischt, herstel van gekrenkte eer, vergoeding voor ondergane straf - in de eerste plaats voor zijn eigen persoon. Ook in deze brochure wordt wel met groote letters het motto nogmaals gedrukt: ‘besteel den Javaan niet, vermoord hem niet, dan zal er blijken of hij vrijwillig arbeiden wil... dát is de quaestie!’ maar het blijft een motto. ‘Hoofdzaak’ is, dat hem, Multatuli ‘recht wordt gedaan.’ En 't geheele boekje loopt uit op den voorslag, dat zijne, Multatuli's ‘beschouwingen grondig worden wederlegd.’ De behouders worden verzocht ‘zich bij ministerieele crises en in kamerdebatten niet in te laten met vruchteloozen strijd’ (hoe nederig!) vóórdat aan dezen eisch is voldaan. De ‘chefs der liberale partij’ moeten ‘ten plechtigste’ daartoe gesommeerd worden door hunne volgelingen. Overwinnen zij Multatuli niet, dan mogen ‘de volgelingen eischen dat hunne hoofden de vlag strijken.’

Nog een andere eigenaardigheid van Multatuli, eerst kenbaar geworden uit zijne latere geschriften, komt hier in aanmerking. Ver andering van meening en dientengevolge van richting kan iemands bevoegdheid om op staatkundig gebied mede te spreken evenzeer in het licht als in de schaduw stellen. Dit hangt geheel af van den weg, waarlangs die verandering tot stand kwam. Is die weg onbekend, liggen de oorzaken in 't verborgen - dan zal, minst genomen, het vertrouwen in de oprechtheid en eerlijkheid van die verandering geheel in de lucht hangen. Kan men niets beter dan paradoxen en machtspreuken tot verklaring der verandering aanvoeren, dan heeft men alle recht om aan de bekeering te twijfelen. Multatuli nu trad in den Max Havelaar op voor de vrijheid van den Javaan; de exploitatie, welke de Javaan van zijne Hoofden en van 't Gouvernement ondergaat, teekende hij met schrille kleuren; bescherming eischte hij voor den inboorling tegen de plunderzucht zijner Hoofden, vrijheid tegenover den ‘Roofstaat’, die zich meester maakte van de vruchten van zijn arbeid. In de eerste brochure over ‘Vrijen-arbeid’ trad hij half terug, en in de tweede... verdedigt hij het stelsel van Regeering, pleit hij voor het cultuurstelsel, dat Nederland tot roofstaat maakt, treedt hij op voor het gezag der Hoofden. Te voren klaagde hij bitter over de Java'sche toestanden - nu roemt bij het cultuurstelsel, omdat het ‘de wettelijk beschreven regeling’, de ‘reglementeering’ van die toestanden is, nu verlangt hij de ongeschonden handhaving van dat stelsel, nu ziet hij slechts enkele misbruiken, die juist door dat stelsel kunnen worden weggenomen. Verandering in de Java'sche toestanden is, volgens hem, onmogelijk, en de weg, waarlangs de liberalen die verandering willen bewerken, wordt door hem geteekend met de onheilspellende kleuren, waarmede het Dagblad gewoon is dien te malen: Multatuli bedient zich van het palet, waarop de heer van Herwerden de verven wreef.

Het eenige nu, dat Multatuli zegt tot rechtvaardiging van deze omkeering in zijne politieke denkwijze, toont ten duidelijkste dat hij volstrekt geen aanspraak maken kan op den naam van politiek denker. Het eenige argument, door hem aangevoerd, luidt: Max Havelaar is niet goed begrepen, het publiek kan niet lezen. Men zou kunnen vragen: wat is waarschijnlijker, dat Multatuli alléén goed las, óf van Lennep, die den Havelaar niet in handen van 't volk wilde zien, zeker niet om zijn conservatieve richting, en duizenden met hem? 't Is een uitvlucht, welke alweder toont hoe oppervlakkig Multatuli, gelijk over alles, ook over het publiek oordeelt.

Ten slotte een wensch. Het is gebleken waartoe Multatuli in staat is en wat door hem na zijn Havelaar is gepraesteerd. Wij eindigen met de verzuchting: Och! dat hij afzag van de polemiek, waardoor hij zijn talent geweld doet en bederft, dat hij de politiek liet varen, en zijn hartstochten meester werd, dan groeide misschien uit hem Nederland's grootste dramatist!