Lijst van brieven op datum
31 december 1870
van
Multatuli
aan
T. Bokma (bio)
Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)
31 december 1870
Brief van Multatuli aan T. Bokma, waarin opgenomen eigenhandig afschrift van een nog te verzenden brief van Multatuli aan A.C. Wertheim. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
De brief aan Wertheim werd in gewijzigde vorm op 2 januari 1871 verzonden; zie aldaar.
Wiesbaden 31 Decr 1870
Waarde Bokma, Ik antwoordde wél op Uwen brief van 30 November, maar liet dit antwoord liggen, omdat het al te treurig was. En ook nu zend ik het niet. Het ligt daar voor me en - dit is zoo, ik zeide daarin wat ik voor waar houde, maar waartoe dient het! Bovendien gy hebt geen schuld aan myn verdriet.
En dat ik uwen brief van 30 Nov.r opzocht, en m'n toen geschreven antwoord er by, was omdat ik na 't schryven van inliggenden - aan Sneek dacht. Die Mult. Commissie vermoordt me. Zeg dat aan Houwink.
Kunnen de Sneekers my helpen laten zy zich haasten. Waarachtig het is noodig. Ja, ik wìl wel aan Houwink schryven en aan zyn lieve vrouw, maar ik heb geen kalmte om genoeg in byzonderheden te treden.
Dat ik die Commissie bedank is God weet het, noodig! Ze legden 't er op toe omdat zy uit lafhartigheid voor Publiek van de zaak af willen. Zy laten my - verbeelje het geld van den Havelaar waarom ik vraag omdat ik 't noodig heb, ontkennen zy ontvangen te hebben, en de bedoeling is de v Lenneps te moveren 't my niet te betalen. Ik kan U dat nu niet uitleggen.
Laat de Sneekenaars nu regtstreeks met my doen wat ze kunnen. Maar in Godsnaam haast, want door die Commissie ben ik aan alle kanten sedert maanden van alles verstoken. Ook is 't haar schuld dat ik sukkel met 'n uitgever. Ze willen dat aan zich trekken. Dat kan niet!
Adio
tav
Douwes Dekker
Schillerplatz 4
WEDgeb Heer A.C. Wertheim
Amsterdam.
Ter beantwoording Uwer zoo even ontvangen geëerde letteren van 29 decr, waarin my eenige meeningen en inzigten der zoogenaamde ‘Multatuli-Commissie’ worden medegedeeld, bevind ik my in de onaangename noodzakelykheid te verklaren dat ik my met de in die missive vervatte beschouwingen geenszins kan vereenigen.
Indien bedoelde Commissie de goedheid had gehad met my in overleg te treden over zaken die my betreffen, en ter welker toelichting ik dus eenigermate kon geoordeeld worden bevoegd te wezen, zoude er velerlei misverstand voorkomen zyn, waarvan het herstel, ten mynen préjudice hoe langer hoe moeielyker valt.
Ook zonder misvattingen als de thans door my bedoelde, is myn toestand moeielyk genoeg, en na lang toeven wordt het alzoo myn pligt eindelyk my te waarborgen tegen het aangroeien der nadeelen van morelen en geldelyken aard, welke my door de instelling der ‘Multatuli-commissie’ - natuurlyk geheel en al tegen de bedoeling der leden - worden veroorzaakt.
Het blykt uit Uwen brief dat myne poging om reeds op den 22 december, met eenige woorden in het Alg. Hand. Bl. te protesteren tegen zekere my betreffende Publicatien [*] Zaanl. Ct. Kern! & van Gennep! UWEDG bekend was, en ik meen te mogen veronderstellen dat UWEDG tevens - beter dan ik - zal ingelicht zyn over de wyze waarop die poging werd verydeld [**] Door hem onderschept!
In dat stukje veroorloofde ik my de bescheidene opmerking dat my eene ‘waardige behandeling’ was toegezegd, en nog heden wensch ik my tot die klagt te bepalen, al zy het dat de oorzaken daartoe gaande-weg toenamen.
My alzoo voor ditmaal onthoudende van het analyseren Uwer geachte letteren, mag ik my evenwel - afgemat door zwaren stryd tegen de ellendigste omstandigheden des levens, ziekelyk en half blind - niet langer blootstellen aan de gevolgen van ‘welwillendheid’ als die welke ik sedert eenigen tyd op zo treurige wyze ondervind. Ik ben dus zoo vry onder beleefde dankbetuiging voor de herhaalde verzekeringen van goede bedoeling, UWEDG in overweging te geven en te verzoeken, gezamelyk met de andere Heeren der ‘Multatuli-Commissie’ uwe bemoeienis met myne aangelegenheden wel te willen staken, en daarvan te doen blyken op eene wyze die UWEDG zoo mogelyk in het geheel niet compromitteert, en mij - indien het niet te veel gevergd is - iets minder benadeelt, dan in deze verdrietige zaak herhaaldelyk het geval was.
Ik mag dezen niet sluiten zonder UWEDG mynen welgemeenden dank te betuigen voor de gunstige opinie omtrent de sterkte van myn karakter. ‘Het is nu eenmaal zoo - aldus luiden uwe schoone woorden - dat hoe hooger men staat, hoe feller de storm om ons heen giert, maar wie zou daarom willen nederdalen?’ Juist, nederdalen mág niet! En hierin ligt dan ook de regtvaardigende aanleiding tot het schryven van dezen brief.
Ik heb de eer &c
Die brief gaat eerst morgen. Later krygt ge hem waarschynlyk als ingez. stuk in de courant. Maar publiceer daarover niets voor ge meer weet. Ik heb nu geen tyd om alles uitteleggen en dan vergist ge U. Ook weet ik niet of ge die verdedigingen van Kern & van Gennep in den Zaanlander 19 & 26 November gelezen hebt?
De zaak is dat ze hun vrede willen maken met ‘Publiek’ en my dwongen tot opzeggen. Dat doe ik nu eindelyk in dezen brief. Het moest. Intusschen heb ik ten gevolge hunner bemoeienis geen brood. Dus als de Sneekers indedaad welwillend zyn, spoed! Adieu.