Lijst van brieven op datum
27 december 1870
van
T.J. Stieltjes (bio)
aan
Multatuli
Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)
27 december 1870
Brief van T.J. Stieltjes aan Multatuli. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 4 beschreven. (M.M.)
de Heer v. G.: Van Gennep; deze was begin december weer naar Java teruggekeerd.
regulariseeren: het heeft blijkbaar in de bedoeling gelegen Multatuli de bijeengebrachte gelden te doen toekomen via zijn uitgevers, of althans als aanvulling van de door hen uitgekeerde honoraria.
Delft 27 Dec. 1870.
Waarde Heer D. Dekker!
De artikelen van de HH. Kern en v. Gennep las ik eerst weinige dagen vóór ontvangst van uw brief van den 19den, de Heer Plettenberg was zoo goed mij toen die Zaanlandsche couranten toetezenden, wat de Heer v. G. mij beloofd maar (zeker in de drukten vóór zijn vertrek) vergeten had. Toen ik met die HH. en met de HH. Wertheim en Quack op een der laatste dagen van November of eerste van December?? te zamen was, kende ik die artikelen niet, evenmin op eene latere vergadering met de HH. Wertheim en Kern. Dat er echter bij de HH. Kern of v. Gennep eenig opzet was om U iets onaangenaams aan te doen, kan ik niet aannemen, daar ik niets dan welwillendheid ten uwen opzigt toen bespeurd heb.
Volkomen geef ik het U toe, dat het beter ware geweest niet de minste notitie van dien Zaanlander te nemen; het is toch physisch onmogelijk al die dozijnen kranten en kleine kranten te lezen; twintig artikelen over U en ons ontsnappen ons toch, waarom dan notitie genomen van één dat ons toevallig onder de oogen komt. Hier komt, geloof ik, dat Javaansche spreekwoord te pas over het smijten van steenen naar alle aanblaffende honden.
In de brieven die ik geschreven heb, sprak ik van het regulariseeren der betaling van uwen arbeid, om u te ontslaan van de tijdrovende, vervelende, neêrslaande geldelijke onderhandelingen met boekverkoopers, ook om u den werkelijken prijs van uwen arbeid te bezorgen. Hier kan natuurlijk altijd slechts sprake zijn van den handels prijs, van wat een boekverkooper in redelijkheid betalen kan. De moreele waarde van een boek, dat nieuwe denkbeelden opent, ontsnapt natuurlijk aan geldelijke schatting.
Door nu (met behulp van eenig fonds) u de waarde van uwen arbeid te verzekeren, blijft dat fonds (door de minder regelmatig inkomende betalingen der boekwurmen) onaangetast en dus altijd beschikbaar:
of voor U, by ziekte
of voor uwe vrouw en kinderen bij overlijden.
Die beginselen waren ook door de Commissie goedgekeurd, daartegen kunt U, hoop ik, geen bezwaar hebben.
Ik heb Uw brief aan den Heer Wertheim gezonden, om die verder aan den Heer Quack te doen lezen.
Heb dank voor de toezending van een exempl. van uw Vrije arbeid, 3o gedeelte. Ik heb het 1o & 2o gedeelten steeds hooger gesteld dan zelfs den Max Havelaar. Gij vergist U wanneer ge (bl. 5) denkt, dat ik maar ééns op die geschriften gewezen heb, door pressie van anderen. Ik ben niet gewoon aan pressie toe te geven in zulke zaken. Maar mijne ingenieurs bezigheden nemen mij te veel tijd weg, om anders dan bij volstrekte noodzaak, aan Indische zaken te doen. In de 2o Kamer heb ik echter uw werk nog wel eens genoemd, maar herinner mij niet juist meer wanneer. Over de Spoorwegzaak heb ik geschreven, zoolang redres van die verknoeide zaak mogelijk was, nog in 1869 diende ik adressen aan de Kamer in tegen de Waal's wet tot vernieuwde hulp. Over mijne eigene zaak onderhield ik tot heden het publiek niet, om verschillende redenen, waaronder ook de vrees het te vervelen.
Plettenberg deelde mij uw protest in het Handelsblad mede. Ik zal zien wat er, in overleg met de HH. Wertheim en Quack te doen is, om de min gelukkige uitdrukkingen van den heer Kern (die echter zeker met geen boos opzet zijn geschied) te verbeteren.
Hartelijk gegroet
van uw dw. dienaar en vriend
T.J. Stieltjes