Lijst van brieven op datum
26 december 1870
van
Multatuli
aan
H.H. Huisman (bio)
Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)
26 december 1870
Brief van Multatuli aan H.H. Huisman. Twee dubbele velletjes postpapier, tot over het midden van blz. 8 beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.) dat stuk van Kern: zie 26 november 1870.
pag. 82 forellen: het paginacijfer betreft de eerste druk van Ideën III; zie V.W. IV, blz. 383.
de fransche praatjes: zie V.W. IV, blz. 409-410, 419, 431, 521-541.
't tooneel (...) waarop de Millioenen-Studiën worden opgevoerd: de Speelbank te Wiesbaden.
Wiesbaden 26 Decr 1870.
beste Huisman, Uwen brief van 23 ontv. ik heden tot myn groot genoegen. Ik had er al over getobt of gy nog zieker waart. Gy houdt uit. Deste-beter! Ik ook. En by wat licht, zult gy 't weten, terstond.
Als er licht komt! Als!
Ik ben er zoo moe van hoop te geven. Als er dan niets op volgt, schynt het of ik praatjes verkocht heb - iets dat me een gruwel is. Ik weet wel dat geld niet alles is! Maar 't is toch veel, zeer veel. En in onze omstandigheden zou 't veel andere dingen verligten. Hoe vaak ik dit laatste jaar meende u spoedig te kunnen byspringen - een ware vreugd! - kan ik niet meer tellen. Soms doelde ik er op in myn brieven, maar 't gebeurde meer dan ik zeide, en altyd brak alles - ook voor my zelf - af!
Op dit oogenblik heb ik weer een beetje hoop. Misschien loopt het weer mis.-
Ja zéker hebt ge my een grooten dienst gedaan door my opmerkzaam te maken op dat stuk van Kern! Zonder u, ware die aanval gelukt, en ze zouden my vermoord hebben, zonder dat ik er by was. Gy hebt my in-staat gesteld daar een schotje voor te schieten. Dat ge van die zaak (myn antwoord) nog niets gehoord hebt, of misschien slechts iets, en zeer weinig (nam: eene vry lauwe advertentie van my in 't Handelsblad, als die geplaatst is, wat ik nog niet weet) heeft z'n reden. Ik weet wat ik doe, en overyl me nooit. Dat stukje is geschreven met de bedoeling dat de andere heeren des-verkiezende Kern kunnen désavoueren. Doen ze dat niet, of niet flink genoeg, dan tast ik allen aan. Ik heb méér klagten dan over Kern alleen, en ik behoud my vóór, die al of niet te behandelen. Overigens merk ik, dát ze er over in den brand zitten. Ik wacht berigt op een brief, en dat blyft uit. Ik begryp dat zy niet regt weten, hoe ze doen moeten. Gy begrypt dat ik 't er niet by zitten laat. Maar juist over die zaak heb ik de laatste dagen zóóveel geschreven, dat ik er beu van ben. Dus iets anders, dat er echter mee in verband staat.
Het eerste regtstreeksche gevolg van de bemoeienis dier Commissie, is... dat ik geen geld heb! En zelfs dát geld niet, dat ik nu anders, zonder die Commissie wél hebben zou! En dan had ik U ook terstond eenigzins, en verder doorgaande kunnen helpen gelyk myn allerprettigst plan was! (En nóg is.)
Om u nu te bewyzen dat ik geen praatjes verkoop, zal ik 't u uitleggen, maar wat kort - want ál de ellendige byzaken er by te halen - is vervelend.
Let wel dat ik, als een uitgever my geregeld betaalt, ordentelyk leven kan.
Maar ‘Nederland’ had geen fondsen.
‘Noorden’ zei dat z'n lezers my niet begrepen. 't is wel mogelyk. Van Helden is een goed mensch, en wil dolgraag - maar zit telkens zoo in den brand dat hy niet alleen my niet remitteren kan, maar ook, geloof ik, met z'n drukkery overhoop ligt. Zoodat de Ideën veel langzamer verschynen, dan anders wat my aangaat, het geval wezen zoude.
Ten gevolge van v Helden's tobben, leed ik in Augustus honger - en later weer, maar dit ga ik nu voorby. 't Is alleen om u te zeggen, dat dááruit die Commissie is voortgekomen.
Ik was alleen in correspondentie met van G. Denkt ge nu, dat ik hem deze eenvoudige waarheid kon begrypelyk maken:
‘als ik een uitgever heb, die my geregeld betaalt, heb ik verder geen hulp noodig.’
Eenvoudig, niet waar? Welnu, dat was hem en misschien ook later dien anderen, te hoog!
Wat is de oorzaak van dit misverstand? Wél, dán kwam er geen aan-den-weg-timmeren te pas! En... dan was de kans verkeken, my met iets als weldadigheid aan 't lyntje te krygen en te houden! Hartelyk dank! Hoe dit zy, ik liet hen voorloopig begaan. En ik wachtte op 'n gelegenheid my te openbaren.
Maar... artikel 1 is: leven. En zóó leven dat ik werken kan. (Vaak was my dit letterlyk door honger, en meestal - ook zonder directen honger, door ergernis - onmogelyk.
Doch al kon ik werken, ik moest 'n uitgever hebben, en... één die betaalde! Want als ik nu, door gebrek my gewend had aan de Commissie, om te kunnen eten, dan was ik vast aan al de aardigheden, die er zouden kunnen volgen. (Ik voorspelde het reeds op pag 82 forellen! van de Ideën: Er is meer in die bladen van toepassing op wat ná 't schryven daarvan gebeurd is)
Maar nog-eens, ik kon niet werken. En waar ik liet aankloppen, was gewoonlyk 't antwoord: ‘ja, gaarne... als 't een afgewerkt stuk is’ Dit kwam voort uit wantrouwen, waaraan van Helden, ‘Noorden’ & ‘Nederland’ schuld hebben.
Men weet niet dat het telkens afbreken niet myne schuld is, en is dus bevreesd, dat ik hen met 'n half stuk zal laten zitten. Zy wilden dus niet betalen voor iets áf was, en ik kon niets afmaken voor ze (velsgewys) betaalden. Dát liep in een kringetje rond.
Het stuk over Vryen Arbeid - hebt ge 't al? - was zoo goed als gereed. Het dateerde van Hasselmans tyd, toen ik hem wilde steunen als minister. Maar de lammeling trad - onnoodig, als hy naar my had willen luisteren - af. Nu, dat stuk over Vryen arbeid kon ik leveren. Maar andere dingen niét. En de Mill. Studiën, en ‘Divagatiën over liberalismus’ afmaken - was onmogelyk. Dat zyn zaken van langen adem, en ik ben geen dag zeker van m'n existentie, of kalmte om te werken.
Doch zie, ik wachtte op dat geld van de van Lenneps, die 't my niet weigeren konden. Ik had hun stukken getoond, waaruit zy konden zien dat het my toekwam, en dat ze hun fatsoen zouden in de waagschaal stellen, als ze weigerden. In een brief van 19 November was de zaak dan ook zoo goed als beslist. Men wachtte nog slechts toestemming van een der Erfgen: die in de Oost is.
Zoodra ik dat geld ontvangen zou, was natuurlyk myn plan (na afbetaling van eenige honderden schuld, die daarop rusten, en na 't zenden van de helft naar Italië) bedaard aan 't werk te gaan, en byv. Millioenen-Studiën áf te maken, (20-24 vel!) Die kon ik dán met gemak plaatsen, en ik kon - al betaalde van Helden de Ideën niet, of ongeregeld - voortgaan! Dan had ik natuurlyk ook U geholpen, en ik had die Commissie niet noodig. En dán ware ik opgetreden tegen alles wat me - ook reeds in v. Gennep 's oproeping, en in de tweede! - niet bevalt.
De zaak was dus: uithouden tot dat geld van v. Lennep loskwam!
En ziedaar: ik lees in de courant (of liever men deelt my dat mede) dat de Erven v.L. hun aandeel (een leugen) in den M.H. hebben gesteld ter beschikking der Mult. Commissie ‘meenende daarmêde in den geest van hun ontslapen vader te handelen’ (een 2e leugen! Jakob van Lennep zou er wel op gepast hebben, my zoo'n oorveeg te geven. Hy had er zyn goede redenen toe!
Wat was nu de slotsom van dit alles?
Is 't niet curieus? In een verzonnen verhaal, zou men op zoo-iets niet verdacht zyn.
En 't gekst is, dat die Commissie zelf in de meening verkeert, dat de v. Lennep's zoo mooi hebben gehandeld. Ze kennen de zaak niet. Nu, dáárover ben ik nu in eene zeer delicate correspondentie. En als ik myn doel bereik, zul je er van hooren. Maar - hoe goed myn regt ook is, het is zeer moeielyk, juist omdat ik regt heb. En dat zal ik u uitleggen.
Ik gis - na t gemeene stuk van Kern en na andere blyken! - dat die Commissie berouw heeft zich met myne zaak te hebben ingelaten. Vooral nu 't hun begint te blyken, dat ik niet verkies aan hun lyntje te loopen, voel ik dat ze er wel áf willen. Dan word ik weer uitgescholden voor ‘ondankbaar’ enz. Goed. De slotsom is, dat ik die heeren niet houd voor vrienden.
Waarop nu is myn verzoek op dat geld van de van Lennep's gebaseerd? Op myn regt, dat ik hun aantoon. Na inzage van eenige stukken, moeten zy erkennen, dat het myn geld is, dat met weldadighedens niets te maken heeft.
‘Wel, zult gy zeggen, dat is dan een reden om t U terstond uittebetalen!’
Mis! Juist andersom! Ik vrees dat zy - onwelwillend! - zóó zullen redeneren:
‘Wy namen dat geld van de v. Lennep's aan, zóó als t óns werd gegeven, namelyk als in overeenstemming met de ‘Oproeping’. Gy beweert nu, dat het met die oproeping niets te maken heeft, en vordert het als u toekomende... (het andere geld komt my ook toe - Maar dit ga ik nu voorby, daar 't de vraag is, of ik van de heele zaak der Oproeping iets weten wil!) Dat zal later blyken!) ‘Wy zyn geen regters tusschen U en de Erven v.L en willen ons met die kwestie dus niet inlaten. Wy geven alzoo dat geld aan de v. Lennep's terug, om die zaak regtstreeks met u aftedoen!’
En dan... kryg ik het niet!
De v. Lennep's hebben nu, door t geld aan die commissie te geven, hun fatsoen kwasi gered, en kunnen later altyd zeggen: ‘ieder ziet dat het ons niet om t geld te doen was... wy wilden 't afstaan... maar, nu je zóó begint... wy behoeven niet te betalen, t is onverpligt... zie hier 't vonnis!
Begryp je die streek?
Als die commissie wélwillend ware, was er geen gevaar, maar ik vrees 't tegendeel. Ik vrees juist, dat ze - boos over myn afweren van Kern's aanval - de van Lennep's aan zoo'n beëindiging der zaak zullen helpen. Dan kan ik wel later alles ophelderen, maar dat helpt my nu niet! En intusschen zit ik in pynlyke nood! En als ik niet door dagelykschen kommer belet werd te werken, had ik niet alleen niemand noodig, maar kon nog anderen helpen! Is 't niet om gloeiend te worden, zulke ‘vrienden’.
van Helden belooft my dat vel 11-15 nog dit jaar verschynen zal! Ik mag 't lyden, maar vrees dat het weer slabakken zal. 1o is hyzelf zeer slordig, en 2o zit hy onder de plak van de drukkery. Dat langzaam verschynen van m'n werk is my zeer nadeelig. Dikwyls moet ik me op iets beroepen dat ik voor maanden schreef, en daar in de Warmoesstraat hokte.
Deel my - als ge schryven kunt - mede, wanneer gy die vellen ontvangt? v Helden zeide dat men zooveel werk had gehad, U te vinden! Zeer vreemd, daar ik toch opgaf: by den heer Gunst, wiens adres overal te krygen was. Ik ben nu nog niet zeker, dat al de door my opgegeven present-Exempl. ontv. zyn! O, dat is zoo verdrietig!-
Dank voor uwe uitknipsels. Dat is my van groot nut.-
Juist, vertrouw niemand. Praatjes over die zaak met v. Lennep, zouden alles bederven. En over de Commissie ook. Dus zwygen, en zorg voor m'n brieven.
Ik schryf u zooveel, om - och, hoe weinig t dan ook baat! - u wat te verstrooien, en u belangstelling te toonen. En - dan weet gy waarop ik wacht, en gy dus ook.-
Mogt ge hier-of-daar iets opvangen van ‘Publiek’ over myn werk, deel het my mede. De pers zwygt over my, als de joden over Jehovah! Zeer vereerend, maar onplezierig voor 'n schryver. Ik kryg nooit aanleiding tot dupliek. Myn ziel moet zeer ryk zyn om altyd te kunnen geven, zonder ooit iets terug te ontvangen.-
Ik zal u al de fransche praatjes in no 558 (vel 15 & 16) vertalen, voor uw gemak.-
Als ge ergens anders iets niet begrypt, vraag het my. Het zal me een genoegen zyn u uitlegging te geven. Dan ziet ge dat gy niet alleen op de wereld staat.-
Dageraad? Wel zeker! Ongetwyfeld! Ik weet niet, wanneer ik in Holland kom, maar als ik daar ben, zal ik expres voor den Dageraad in Amsterdam komen. Dat kunt gy in myn naam beloven. Ik doe 't gaarne. Juist na myn uitval tegen een ander soort van publieke spreekbeurten! Dus dat is afgesproken.-
Ik vergeet de onkosten niet, die ge voor my gemaakt hebt - maar kan nog niets doen. Ook dát is nu een gevolg van dien slenter der van Lenneps!-
Ja, Kersdag! Hier zyn ze ook mal. Maar... iets minder gek dan in Holland, ze maken er een wezenlyk feest van. Ze eten, drinken &c En voor de kinderen is 't de Holl. St Niklaas, Dat beduidt iets meer dan Engelenzang en herders en welbehagen-
Zeg, geef myn adres aan uw broeder. Als ge eens door ziekte verhinderd waart, te schryven, dat ik 't dan toch weet. Anders denk ik terstond het ergste als ik in 4, 5 dagen niets hoor.-
Het verzenden der overdrukjes aan Leden 1e & 2e kamer, is perfect. En het klopt zoo goed met myn stuk: Vrye Arbeid, dat nu ook verschynt. Ze kunnen nu weten wat de waarheid is - áls ze dat weten willen. Maar dááraan hapert het.
Dat nieuwe stuk over Vr. Arb. is zeer eenvoudig geschreven. Zeg me eens, of gy - die niet in Indië waart, geen ‘specialiteit, god beter't! - door dat stuk, de kwestie begrypt? Dát namelyk is 't doel er van.
Nu beste kerel, wees hartelyk gegroet en geloof my uw opregte deelnemende vriend
Douwes Dekker
Toen 't nog zomer was, verheugde ik my in het vooruitzigt U eens een flinke verstrooijing te verschaffen. Maar jawel, t kwam er nooit toe. En nu, al kryg ik geld in handen, van reizen is nu geen kwestie. In die kou zou t geen pleizier zyn. Ik had er my een feest van gemaakt, U Mainz en Wiesbaden te laten kyken, vooral, toen er gespeeld werd. Dan had ik u 't tooneel vertoond, waarop de Millioenen-Studiën worden opgevoerd. Nu is alles dood en koud. Maar... in April! Dan begint het weer. Als we dan leven, zal ik myn best doen. Ja, zéker weet ik, wat daartoe noodig is! t Is juist myn... vak om zulke dingen te begrypen. Nu, dát was juist myn voorgenomen pleizier, al die bykomende hindernissen uit den weg te ruimen! Enfin! 't kán nog goed komen, Dus alweer: moed houden!
Ik dank u wel, voor uw trouwe hartelyke belangstelling, die my van groot nut is. Adieu!