Lijst van brieven op datum
30 mei 1870
van
Multatuli
aan
Augustinus Josephus van der Ghinst (bio)
Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)
30 mei 1870
Brief van Multatuli aan A. van der Ghinst. Zes dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (A.M.V.C. Antwerpen; fotokopie M.M.)
Het adres op de bewaard gebleven enveloppe is gelijk aan dat van 29 mei; het poststempel is: mainz 30 5 70 8-12 N.
steen om 't hoofd ter ruste te leggen: toespeling op Matth. 8:20.
Kruissprook: zie V.W. II, blz. 106-114.
waar ik god zyn traagheid verwyt: Idee 361; zie V.W. II, blz. 323.
Een fainéante god: een niets-doende, dadenloze God.
Ik schryf daarover: zie V.W. IV, blz. 612-635.
een kruik inkt: zie V.W. I, blz. 49.
De kwestie zat dieper: Van Lennep wilde, als conservatief, niet meewerken om dat gevaarlijke boek aan het schuim der natie in handen te geven; zie V.W. XIII, blz. 572.
het linzengeregt: toespeling op Genesis 25:33-34.
gouffre: afgrond, poel (fr.)
bambôche: uitspatting (fr.).
En een paar blaadjes (katholieke): zie V.W. XIII, blz. 444, 452, 454 en 461.
gerecd: gerecommandeerd, aangetekend.
cauchemar: nachtmerrie (fr.)
als ik iets geschreven heb: Idee 60; zie V.W. II, blz. 320.
Mainz 30 Mei 1870
Myn waarde hartelyke van der Ghinst,
Gister zond ik u een haastig briefje om te beletten dat gy te vergeefs zoudt vragen aan de post. Ik weet by ondervinding hoe verdrietig dit is, en U een verdriet te veroorzaken, zou ik misdaad vinden. Ik sloeg liever een ontrouw minister dood - schoon ik ook dát niet goedkeuren zou.
Gy zelf kunt niet weten, hoeveel goed my uwe fr 40 hebben gedaan, meer dan, in andere oogenblikken, het tiendubbele. Ik was in een crisis. Gewoonlyk verdeel ik de zwarigheden in 1o 2o & 3 soort. Welnu, ik ging gebukt onder alle drie dezer soorten tegelyk en de derde soort (de zeer kleine) drukte my t meest. Ik vrees geen tygers, maar wandluizen (vergeef 't platte woord) zyn me daarom gevaarlyk wyl ze my de kracht benemen, den tyger onder de oogen te zien.
Zonder beeldspraak, en nu eens over geld sprekende waarop hier de zaak aankomt, ik zie kans duizenden byeentebrengen (zeer letterlyk gemeend) ja tien- en honderd-duizenden, mits ik niet worde geplaagd om fr 3, 5 of 20! Eene waschvrouw die misschien my overmorgen zou komen manen, maakt me heden reeds impotent. Dit is de letterlyke waarheid, en als ik dan gevangen ben in een geheel web van wasvrouwen, ben ik niets, niets waard.
Een web, zeg ik. Ik zal eens één ding noemen. Eten, drinken &c, is me vry onverschillig. De eenige behoefte van zoogend materielen aard, waarvan ik my - dom genoeg, eenigzins afhankelyk heb gemaakt, is thee en een sigaar. Goed is dat niet, maar wie zonder zonden is, &c. Om schoone kleederen en de meeste zaken, ja byna alle zaken die anderen tot uitgaven verleiden, geef ik niets. En myn vermaak is: denken.
Ik zou dus, wat dit betreft, weinig noodig hebben.
Maar - overal is balans - er zyn andere dingen waarin ik duurder ben, schoon ik niet geloof daarom méér noodig te hebben, dan zy die wyn of bier lusten, en vermaak najagen van anderen aard dan 't myne. Ik ben zenuwachtig. Die toestand verslimmert zich, als men my plaagt en ergert. Ik moet vaak geld uitgeven, het klinkt vreemd, maar 't is de waarheid, om kalmte te koopen. Ik ben hier in een logementje, dat ik verlaten zal zoodra ik kan, en mag over 't geheel niet klagen, maar dit is zeker, dat niemand zulke hooge drinkgelden geeft als ik. Het ondergeschikt personeel houdt my voor zeer mild. Ze weten niet, dat ik by 't geven van fooien, daarby stilzwygend de conditie maak: ‘wees niet ruw tegen my, laat me niet telang wachten als ik schel, indien ik u een brief geef voor de post, bezorg dien dan terstond, maak geen rumoer voor myn deur, en antwoord niet brutaal als ik verzoek dat natelaten.’
Aan dit alles heb ik, om te kunnen denken, d.i.: arbeiden, behoefte. Een boosaardig kind zou my geheel kunnen vernietigen, en dat moet ik afkoopen!
Is dit geheel alleen zenuwzwakte? Is dit een gevolg van de herinnering, hoe eens alles wat my omgaf, op m'n wenken vloog? Is 't ergernis, dat ik - omdat ik myn pligt deed - zóó ben achteruitgezet, dat ik telkens ben overgeleverd aan zulke kleine misères?
Dit alles laat ik daar. Ik verhaal slechts, schoon 't moeielyk valt alle commentaar te vermyden. In de eerste plaats, vraag ik: is 't myne schuld? Heeft niet die overgevoelige prikkelbaarheid der zenuwen 't zelfde regt op verpleging - négatief slechts. Ik ben tevreden als ik maar niet geplaagd word! - als andere ongesteldheden?
En nog iets, mag men 't my zoo zwaar aanrekenen dat ik op zekere wyze gesard - ik spreek nu alleen van bezwaren no 3, de kleine! - onmagtig ben iets te doen, indien ik, niet geplaagd, méér doe dan anderen?
Wat ik schreef, is weinig in vergelyk met myn denken. Maar wát ik dacht, is - naar ik geloof - nóg minder in verhouding tot wat myne hersens hadden kunnen arbeiden, indien ik sedert myn vertrek van Lebak, ware beschermd geworden tegen... de wandluizen. Hoe weinig ik voortbragt, het zou veel, onbegrypelyk veel zyn, in de oogen van iemand die weten kón hoe ik werken moest! 1000 maal riep ik uit, en ook doelde ik er op in de Minnebrieven - die wáár zyn, t is eene fotografie van 14 dagen levens! - ‘Hoe gy Jezus, beklaagt u, geen steen te hebben om 't hoofd ter ruste te leggen? Zie my eens, en erken dat myn toestand moeielyker is. My beukt men t hoofd stuk, het hoofd dat myn werktuig is om iets voorttebrengen! En de geheel andere eischen van onzen tyd! En myn gezin! En de wyze waarop tans Joden weten te kruisigen!’
Ja, zie myne Kruissprook - en al wat er om en by staat... de Minnebrieven zyn wáár. Dáárom begrypt men ze niet in Holland. Men is zóó gewoon aan gemaakte boeken, dat men geen boek verstaat, dat geleefd en geleden is. Dat hebben ‘schryvers’ faiseurs, op hun geweten! En dit is ook de reden waarom ik zoo gedurig protesteer tegen 't mooischryverschap. Ge zult daarvan overal sporen vinden. In 't ‘mooischryven’ is iets als valsheid, iets hoerigs dat me stuit.-
Maar ik wil voortgaan met het onderwerp van dezen brief: geldzaken. Maak u gereed op 'n - betrekkelyk - bly einde. Ik geloof een kaap omgezeild te zyn.
Meen nu niet, door meer te willen begrypen dan ik zeg, dat de noodzakelykheid om kalmte te koopen - t heeft er waarachtig veel van, of ik schatting betaal aan Algerynsche zeeroovers! - groote uitgaven veroorzaakt. Neen, mét die behoefte meegerekend, ben ik nog goedkooper te onderhouden dan anderen die vermaak noodig hebben. Dit zou niet het geval zyn, ik zou duurder wezen dan anderen, dan prinsen en bankiers, indien ik toegaf in myne aangeboren neiging om te helpen, om de tooverfee te spelen of den reddenden oom uit Amerika. Van kinds-af had ik, tot het zotte toe - ik erken dit - de neiging om Mr of Made Voorzienigheid een lesje te geven. (Zie 'n paar passages in Havelaar, en ook de aanhef van de Wouterhistorie, waar ik god zyn traagheid verwyt. Steeds was ik jaloers op god, om zyn magt het goede te doen, en ik nam hem kwalyk dat hy 't niet deed. (een klaar bewys dat hy er niet is. Een fainéante god = géén god. En 't is goed, dat hy niet bestaat. Ik schryf daarover in myne verhandeling over ‘Vrye Studie’ die bundel iii myner Ideën opent. Want die is ter perse, gelukkig! Straks meer daarvan, daar t in verband staat met het onderwerp van dezen brief: geld. Reeds nu echter moet ik u zeggen, dat ik aan de waarheid schuldig ben iets intetrekken, dat ik eenmaal schreef. Er staat in de Ideën, dat ik liever een god had met rede begaafd, dan de domme, onvermydelyke, tot keus onmagtige natuur. Dit is onjuist gezien. Ik zal in Vrye Studie verklaren waarom?-
Ik zeide dan dat de lust om prins, god oom of fee te spelen, my niets meer kost. Dit is waar, juist omdat ze my zoo véél kosten zou, áls ik daarin toegaf. Sedert ik Lebak verliet, moest ik die tand wel uittrekken. De wortel zit er nog - en doet me pyn! - maar opschieten kán ze niet meer. Myn zwak op dat punt was namelyk zoo... buiten alle maat, dat ik juist dóór het verregaande daarvan tegen de toepassing beschermd ben. Waar ik toch niet met duizenden kan helpen - een bewys dat hoogmoed meer deel aan de zaak heeft, dan goedhartigheid. Ik keur 't daarom ook af! - vervalt myn vermaak in 't bystaan. Geen goud bezittende, houdt de schaamte 't koper in myn zak. Ik sta dus daarin zeer ver onder U, met uwe nobele fr. 40. en - als bewys, hoe al wat goed is in ééngrypt - de eenvoudige gemoedsburgerlyke wyze van doen, die uwe handelswyze kenmerkt, valt te zamen met een beter effect dan menige hoogvlieger in 't financiële - ik byvoorbeeld, in m'n ryker tyd - met honderden of duizenden in andere omstandigheden zou bereikt hebben. Uwe hulp heeft me van een paar wandluizen verlost!
Voor ik mag afstappen van de oorzaken die my uitgaven veroorzaken - let wel dat ik ná alles wat ik nu zeide, niet duurder ben dan een ander - moet ik iets anders noemen dat my wel indedaad op kosten jaagt: armoede zelf is duur! Wie niets of weinig heeft, kan nooit het goedkoopste kiezen, hy moet nemen wat men hem gelieft te geven, en betalen wat men eischt. Myn logement hier is, meen ik, 2e rang, en de pryzen zyn, naar ik van anderen verneem, wat men gewoon is te noemen: billyk. Billyk, ja voor 'n logement, dat wil zeggen: zeer hoog!
Wat ik hier geniet - allereenvoudigste zaken! - is zeker 4 maal duurder dan 't wezen zou, indien het my op huishoudelyke wyze verschaft werd. De slotsom is dat ik:
(Op dit oogenblik is dit het geval niet. Ge ziet, ik schryf u, met inspanning om wáár te zyn, en alzoo arbeidende aan wat my 't liefst is, een langen brief. Voor acht dagen nog, zoudt ge niets dan een zeer haastig groetje hebben ontvangen. Ik heb nu eenig loisir, en gebruik die o.a. voor U. Let wel, dat het my, wat de taak aangaat die ik me opleg, geheel gelyk is [*] op wat kuisching en correctie na. of ik een brief, of voor de pers schryf. Ik tracht in beide gevallen myne indrukken zoo nauwkeurig mogelyk in woorden te brengen, en daar de taal arm is in vergelyk met die indrukken, noem ik dat: arbeid. Deze brief zy u een bewys dat ik, een oogenblik ademhalende ook voor de pers werken kan en dus kans heb op geld.)-.
Die no 4 is nog niet uit. Ik sprak van zenuwachtigheid en plagend ongedierte. Ik verzeker U, dat ik weken lang sidderde als ik iemand den trap hoorde opkomen. 't Was me onmogelyk twee onderdeelen van 'n gedachte behoorlyk aan elkaêr te knoopen. Zelfs sliep ik niet, of maar half - altyd vervolgd door onbetaalde rekeningen. Armoede duur? Ja! Als iemand, die f10 van my te vorderen heeft, het weten kon hoe groot de kans was dat ik hem f 100.- zou betalen, mits hy my gerust stelde over die tien... ware er voor woekeraars goede zaken te maken! Maar dat weet het gros der menschen niet!
Zoudt gy gelooven, dat ik - niet geplaagd, en onder nog een paar voorwaarden waaraan tans niet kan voldaan worden - in staat ben meer dan tweeduizend gulden in de maand te verdienen?
Dit moet u overdreven schynen, en daar ik niet wil doorgaan voor een windmaker, voel ik, dit cyfer te moeten justificeren.
Vooraf dit: de Havelaar ‘waarvan de heer van Lennep uit welwillendheid de halve opbrengst voor my heeft gereserveerd’ - let wel op de « »! - heeft me, hoe gesmoord ook, en zonder volksuitgave! - duizenden opgebragt. Ik kan niet zeggen hoeveel, maar nog altyd ontvang ik jaarlyks eene afrekening (met die: « »!) van ± f100.
(Ik had dat werk niet verkocht aan v L. Maar men bedriegt zich als men meent dat hy iets van de opbrengst hebben wou. De kwestie zat dieper!
Bedenk overigens dat die duizenden over 10 jaren tyds loopen, en dat ik met myn geheel gezin in 1860 van alles ontbloot was. Ook is me dat geld gedurig toegeworpen om gaten te stoppen en nooit zóó dat er kwestie kon zyn van eene huishoudelyke inrigting. Tevens was er altyd door die: « » de conditie by dat Mr. v. L (of nu zyne regtverkrygenden) met die ‘welwillendheid’ kon ophouden zoodra hy verkoos. De regtbank had hém den eigendom van Havelaar toegewezen!
Maar als ik me nu ophoud met die verdrietige zaak, zou ik te vér afdwalen.)
Ik moet demonstreren hoe rijk ik zou kúnnen zyn als ik steeds kon arbeiden, en bereken gy daarná, hoeveel ik lyden moest onder beletselen die my zoo arm hielden. Ik heb geen 1/100 deel geproduceerd van wat ik vóór m'n 40 levensjaar opzamelde in myn gemoed. In den Havelaar laat ik Stern aan Droogstoppel voorstellen: dien Sjaalman ‘een kruik inkt en wat papier te zenden... Droogstoppel-Nederland heeft wel gezorgd dat dit niet geschiedde! Van myne Ideën worden verkocht 2100 Exemplaren. Hiervan de helft terstond, en de andere helft écouleert in de 3, 4 volgende jaren. De uitgever Meyer (van hém heb ik deze opgave) liet eerst driedubbele oplaag drukken (3 × 550 Exx) maar verhoogde later tot 4 dubbel. Een bewys dat hy er voordeel in zag méér dan 1650 in ééns op de pers te leggen. Ik ga nu voorby, wat hy onlangs bedongen heeft voor kopy regt van latere drukken. Zeker is dát hy daarvoor iets heeft bekomen, want de uitgever Funke heeft geannonceerd dat hy dit kopyregt had gekocht. Het moet dus ná de exploitatie van die 2100 Ex. nog iets waard zyn geweest. Maar dit cyfer niet kennende, werp ik het weg, vooral daar ik óók 't bedrag niet weet der tegelykertyd overgenomene onverkochte Exempl. welker waarde evenwel courant moet geweest zyn, omdat men anders geen geld geeft voor 't regt om ze nóg eens te drukken.
Het getal verkochte exx. dus stellende op 2100., ben ik beneden de waarheid, mits ik daarvan aftrekke: present-exemplaren en premien aan boekhandelaars (7 voor 6 of zoo iets) ik weet niet hoeveel.
Maar eene andere beschouwing verhoogt weer dat getal. Zoodra ik - wandluizen! - mynen arbeid staak, blyft het getal koopers stationair, of gaat zelfs achteruit. En als ik met loisir, geregeld voortga, stygt het. Dit is een gewoon verschynsel, 'tgeen elke uitgever u bevestigen zal. (Voor dien Funke is 't nu byv. een fortuintje, dat Bundel iii geannonceerd is. En dat Meyer 't kopyregt verkocht, was omdat hy in de meening verkeerde dat ik niet meer schryven zou. Hy was juist de man die me vertelde, dat een werk zoo steeg als de schryver voortging. Dit belet niet, dat hyzelf dikwyls oorzaak was dat ik niét kon voortgaan! Maar die historie zou me weer te vér leiden. De moraal is weder: dat armoed een dure ziekte is.)
Hoe dit zy, 't onbekende tegen elkaêr uitwissende, ben ik beneden de vermoedelyke waarheid: dat er van myn werken 2000 Exempl. worden gesleten.
Nu de rekening! Elk blad van 16 pagina's kost minder dan 5 cents (vooral als de oplage terstond 4 dubbel is, en er dus voor 2100 Ex. niet meer zetloon wordt betaald dan voor een enkele oplage van 550.) Stel 5 cents.
Elk blad wordt verkocht (aan particulieren) voor 15 cents.
Winst 10 cents pr blad.
Zonder vermoeienis - mits niet geplaagd! - schryf ik byna één vel p. dag, dooreengenomen. Ik weet niet in hoeveel tyd ik den Havelaar schreef, maar 't was in minder dagen dan dat boek vellen bedraagt, en nog niet eens ongestoord. Rekenende op hindernis, onwél zyn, &c durf ik aannemen, doorgaande ½ vel druks p. dag te leveren:
½ × 10 × 2000 = 10000 cents = f100.-
Dat zou zyn: f3000. (gulden, geen francs) in de maand.
Daarvan trek ik af: ⅓ commissieloon aan boekverkoopers.
Blyft als gezegd is: f2000 in de maand!-
Ik was verpligt u die omslagtige berekening voorteleggen, omdat het cijfer zoo zonderling klinkt by myn voortdurend geldgebrek. Toen ik Havelaar, M.Br. Vry arbeid, Ideën enz. schreef, wist ik dit niet. Ook was ik zelfs, toen ik begon het intezien, meestal in een toestand die me noodzaakte genoegen te nemen met wat men geven wou. 't Was altyd de historie met het linzengeregt van Jakob en Ezau. (Daarover heb ik curieuse voorvallen meêtedeelen! Maar ik moet nu voortgaan met de hoofdzaken.)
Dat aannemen van wat men wel beliefde te geven, omdat er altyd spoed was, stond voornamelyk in verband met de behoeften van myn gezin, iets waarvan ik tot nog toe niet gesproken heb.
Over 't geheel - ik herhaal dit, en zelfs 't misbruik maken van myn verlegenheid door logementhouders &c meegerekend - zoude de betaling van f40 p. blad (zooveel geeft men my gewoonlyk) nog ruim voldoende geweest zyn voor alle behoeften, indien:
Maar dit alles was zoo niet! De historie van myn getob en gewurm in dit opzigt is lang! Ik weet niet wáár te beginnen, om u te schetsen wat er verloren ging aan te laat ontvangen loon, aan wachten, aan ergernis. De uitgever d'Ablaing (firma Meyer) had zelf geen geld, en de uitgave zou voor ½ rekening zyn. Halve-rekening, in boekverkoopersstyl, beduidt afrekenen over 1½ a 2 jaar. Ik leed gedurende 't schryven van bundel i & ii armoede! Myn gezin te Brussel leefde op crediet - dus: weer veel duurder dan anders 't geval zou geweest zyn! - Myne vrouw moest, om uittehouden, laten opschryven wat men verkoos, en acceptatien teekenen die men haar voorlegde. - Ikzelf at dikwyls den ganschen dag niet, omdat ik geen cent had! Het is voorgekomen dat ik - die malle behoefte aan sigaren! - mynen uitgever bidden moest om 25 centen!
(Die periode was vreesselyk. En ik ga veel, ja byna alles voorby, want het is pynlyk me te herinneren hoe ik, arbeidende, niet op den nuttigen tyd werd betaald, en door ergernis dáárover zoo weinig arbeiden kon! Sla de Ideën op, ge zult hier en daar puntjes vinden, aldus:
............................................
Dat beduidt: een maand impotentie door smart!-
Acceptaties! Natuurlyk. Myne beste zeer huishoudelyke vrouw zat gedurig in tweestryd tussen de keus om te teekenen, of mét de kinderen op straat gezet te worden. Zy bleef immer moedig. Ook in dit opzigt zyn de Minnebrieven volkomen wáár. Dat boek, ik herhaal dit, is niets dan werkelyk doorleefde toestanden van hart, geest en stoffelyke moeielykheden, op zeer eenvoudige wyze gearrangeerd. Vandaar dan ook, dat myne verbittering den uitersten grens bereikte, tot aan krankzinnigheid toe. Met ruwen moed portraiteerde ik, wat er omging in myn gemoed, en hieraan is dan ook toeteschryven dat alles zoo bont dooréén staat: ik teekende wat ik in en om my zag. Dit vergeef ik Holland nooit, dat ze dit boek niet begrepen hebben! De M B. zyn 100 Havelaars waard! In geen taal bestaat een zóó opregt weergegeven schildery van wat er in 14 dagen kan worden gedacht, geduld, gehoopt, geleden-
Of alles ‘mooi’ is, zooals de hollanders zeggen? Dat scheelt me niet! Ik heb geen mooiheid beloofd - nooit! Ik beloofde en beloof: waarheid, en wie háár niet ‘mooi’ vindt, ga elders ter markt. De M.B. zyn wáár, tot het impudente, tot het krankzinnige toe - áls waarheid onkiesch en krankzinnig wezen kan. Er is ziele-anatomie in dat boek, en ik gaf m'n eigen hart ter ontleding, en ik sneed zelf tot het mes ontviel aan de sidderende hand en dat Hollandsche vee roept: niet mooi!-
O, ik ben daar bitter geworden! Ik was't niet toen ik aanving. Maar om 't niet te worden, had ik niet van de MB. moeten spreken. - Enfin! Telkens acceptatien, en als ik van tyd tot tyd Meyer kon opwekken geld te zoeken, en áls hy slaagde, viel dat terstond in dien gouffre. Het slot van dát hoofdstuk myner lydensgeschiedenis was, dat hy eindelyk juist tegen den dag - zeer toevallig! - dat er weder een paar woekeracceptaties moesten betaald worden, geld had, en daarmeê my... noopte, overhaalde of dwong, genoegen te nemen met eene finale afrekening tegen f40 per vel instede van de ½ rekening... die iets meer zou bedragen hebben! Na aftrek van 't broksgewys gefourneerde, van gekochte boekwerken, - waaronder vele Exempl. van myn eigen werk... ik moet erkennen dat hy my boekverkoopersprys berekende - van kamerhuur (ik bewoonde eene mansarde in zyn huis!) &c&c bleef er ternauwernood zooveel over, dat de toen vervallen acceptatie in Brussel kon betaald worden. Ik vertrok, en raakte aan 't zwerven. Waarom en wat ik zocht, ga ik weer voorby. Niet omdat het geheimen zyn, maar anders kom ik niet gereed. En ook die historie met den uitgever Meyer is zeer onvolledig. Er is veel meer dan ik nu aanroer. Maar zwyg over die zaak. Er zal een tyd komen dat ik er meer van verhaal, zoodra ik me goed bewegen kan. Ik heb nu alleen over geldzaken te spreken.
Het getal episoden en verwikkelingen die me telkens beletten tot arbeid te komen, is groot. En bovendien, myn leven is zeer gevuld. Dat zal men zien, als ik eenmaal mémoires schryf. Wie lezen kan, moet het begrypen. Myn gemoed - hart, verbeelding, geest, alles - neemt aandeel in veel wat anderen lauw laat. In zedelyken zin ben ik een ‘viveur’. Zonder den minsten smaak in gewone uitspattingen, is't myn ziel die bambôche maakt. Ook dit begrypen ze in Holland niet. Ze hebben de platheid te meenen, dat ik een viveur ben in gewonen zin - of liever dat wenden zy voor, om 'n pretext te heb-ben tot smaad of ignorantie. Dit laatste is nu de mode. Men doet of ik er niet ben, en dit gaat zoover dat ik iets als dankbaarheid voelde voor een paar blaadjes (katholieke) te s Bosch, die my nu en dan uitschelden. By vergelyking gesproken, is dat nobel. De zoogenaamde liberale bladen, zelfs zy die geheele zinsneden van my overnemen, noemen myn naam niet. Ik zag dat nog gister in een blad dat NB. feuilleton van my plaatst.-
Geldgebrek en f 2000 smaands? Wat is natuurlyker dan dat ik, die sedert jaren die anomalie inzag, trachtte daaraan een eind te maken. Zeer wel, maar toen beging ik een fout, aan welker herstel ik nu bezig ben.
Als men op 'n verkeerden weg is, een eindelyk omkeert ryst altyd de vraag: waarom keerde je niet vroeger om?
Ook na de afhankelykheid van Meyer, raakte ik in eene dergelyke verhouding met 'n anderen uitgever, en zeker idee fixe waaraan ik te lang vasthield benam me en beneemt me nog, de vryheid die ik noodig heb en veroveren wil.
Om namelyk voor eigen rekening uittegeven, en alzoo f2000 smaands te maken, was noodig: geld om drukker en papierkooper te betalen. Dit moest, want de uitgevers zorgden wel, dat men my geen crediet gaf. Ik rekende dat de benoodigde som ± f3000, - zou bedragen. (Het voldoen van boeken gaat zeer traag, zoodat ik lang moest betalen voor ik zelf iets ontving van de koopers) En ik zocht sedert drie, vier jaar naar die f3000! Dát heeft me véél gekost, en 't is te bejammeren, dat ik daaraan zooveel tyd besteedde. Ik had wel voor f6000 kunnen schryven, met de moeite die ik nu aan 't opsporen van die f 3000 besteed heb. Maar dit wist ik niet vooruit! En - telkens spiegelde men my de verlangde hulp voor oogen. Ik geloofde, vertrouwde, wachtte, en altyd bedroog men my. Ja, bedriegen! Want de loop der onderhandelingen was zóó eenzelvig, zoo gelyksoortig, dat het onmogelyk was, daarin niet eene taktiek te herkennen. Dat wil zeggen: nu, après-coup! Hadde ik dát terstond ingezien, het zou niet gebeurd zyn. Maar zoo gaat het immers altyd? Overal - ook te Antwerpen - vond ik ‘vrienden’ die dát, dát en dát doen zouden, en - niets deden. Ik maak expresselyk een uitzondering voor sommige individuen onder die ‘vrienden’. Daar zyn als byv. de gulle eerlyke opregte de Geyter, lieve menschen onder, die er geen schuld aan hebben dat anderen hen - als my - bedrogen met valsche geestdrift. In Friesland, waar ik de voorlaatste winter voordragten hield, was de vloed van ‘vrienden’ zóó groot, en zóó stellig zeker was de belofte van hulp, dat ik voor de 100e maal aan myne vrouw schreef: we zyn gered. Ze zullen my helpen om voor eigen rekening te schryven - en dan kunnen wy alles afdoen, &c.
Daar in Friesland heeft een ‘liberaal’ kamerlid, vreezende dat ik by de aanstaande verkiezingen zyne plaats zou innemen - en daar was kans op! - de geestdrift gesmoord. Hy heeft daar de gewone Hollandsche taktiek gebruikt - fyn is ze niét, maar 't gelukt! - dien provincieleden te zeggen: ‘Ja hy schryft wel mooi, maar geloof me, hy is een slechte kerel. Gylieden weet dat zoo niet, maar ik die dagelyks omga met groote Heeren in den Haag, ik verzeker u dat!’ Probatum est.
Ik moet hierby voegen, dat ik by en onder dat vruchteloos zoeken naar geld, tevens altyd bezig was met de uitgave der Duitsche vertaling van den Max. Dat moet geschieden. Ik heb 't aan Holland gezegd, en zal woord houden, gelijk in alles wat op de laatste bladzy van dat boek staat. Die uitgave gaf aanleiding tot tweërlei beslommering, ná de moeite van 't vertalen zelf, dat door eene dame onder mijn toezigt geschied is.
Ik had, daar er met correspondentie in zoo'n zaak niets te bereiken valt, telkens noodig in Duitschland te wezen, en heb dááraan menigen gulden besteed, dien ik indedaad voor andere zaken noodig had, maar 't moest en moet nóg!
Dat gaf telkens onkosten, te erger als ik - gelyk nu 't geval is - ergens vast vries. Het geld dat strekken kon voor 8 dagen, is niet genoeg voor 9, en die negende dag kan my weken en maanden ophouden. Zoo iets is me wel 100 maal voorgekomen. Zoo raakte ik vast te Visé by Luik - vóór den Havelaar - waar ik gedreigd werd met vrouw, kinderen en eene javaansche kindermeid - door maréchausseés als vagabonden over de grenzen te worden gezet! (Dat was ook eene curieuze historie, die ik eens beschryven zal!) Zóó vroor ik vast in Brussel, ná den Havelaar, wachtende op de verschyning van 't beroep op de natie, waarmee Prof. Veth my geleurreerd had. Zóó bleef myn gezin daar gebonden, nadat ik, toen ik 8 maanden op de vervulling van die belofte gehoopt had, eindelyk zelf naar Holland ging, waar ik eveneens gevangen werd in de strikken van geldgebrek! (Dat is de periode der Minnebrieven). En zoo is 't vaak gegaan, byna altyd. Altyd wachtte ik op iets dat niet geschiedde, en intusschen was ik geheel of half onmagtig.
Maar 't plaatsen der duitsche vertaling van Havelaar, had nóg een doel. Het boek was in de Engelsche reviews zeer, zeer geprezen. Dat de Holl. mooivindery die slechts duurde zoolang men meende dat ik een hulp wou zyn van wat zy liberalisme noemen - uwe cléricalen zyn er prachtig by! - in Duitschland niets gold, begreep ik. Bovendien, zy lezen hier geen Hollandsch, en minachten onze letterkunde met verwaten domheid. Maar... ik meende dat een in Engeland zoo hooggeprezen werk hier ook opgang maken zou, en hoopte dus voor die vertaling geld te krygen dat my te stade komen zou by die behoefte aan die fatale f3000. Ook die hoop - nóg is ze gegrond, zoodra ik my behoorlyk kan bewegen en niet uit nood van 't oogenblik my behoef te onderwerpen aan woeker - ook die hoop is tot nog toe teleurgesteld. Ik weet dat de Duitsche M.H duizende thalers zal opbrengen, en verkies dus niet toetegeven in de pretentie van een dommen uitgever, die voorgeeft my een dienst te doen door het voor niets op zich te nemen. 't Spreekt vanzelf dat ik die vertaling voor niets geven zou, ja zelfs geld toe, indien ik niet om in Holland vry te worden, geld noodig had, want de politieke menschlievende strekking blyft hoofdzaak.
Nu moet ik wat teruggaan.
Eenigen tyd na bundel ii der Ideën, en dus na die onverwachte zoogenaamde afrekening met Meyer, moest ik - om den Havelaar alweder, en nog om andere zaken die ik nu voorbyga [*] Ook, maar niet alleen, omdat ik niet in de gevangenis wilde. Ik had drie heeren geslagen die een arme niet onverdienstelyke artiste bespotten omdat zy niet ‘mooi’ was. Daarvoor was ik - ten regte - veroordeeld. - naar Duitschland. Daartoe geld behoevende vraagde ik aan Meyer. Hy had niet. Daarop eenen ander, die terstond gereed was, en zoowel my als myner vrouw zond wat ik vraagde. De voorwaarde was: Schryven voor f40 per vel. Ik schreef - na eenig heen en weer zwerven, te Keulen, ‘Een en ander over Pruisen & Nederland.’ en wenschte niets liever dan voorttegaan om die schuld aftedoen, schoon ik in dien tyd beslommeringen had van velerlei aard. Ik zal er iets van noemen, en zoo kort als de zaak toelaat. (Bedenk steeds dat ik veel oversla, anders wordt de brief een boekdeel.)
Vóór de aftreding van 't vorig - conservatief - ministerie, (conserva-tief is in Holland niet: katholiek, maar: behoudend op staatkundig en vooral koloniaal gebied) vóór die aftreding, was Nederland in gisting. Men begon intezien dat de liberalen niet liberaal waren, maar met het conservatief ministerie was men ook ontevreden.
Ik kwam in briefwisseling met een hooggeplaatst persoon die eigenlyk tot de oude conservatieve party behoorde, maar nu misselyk was - nagenoeg als ik - én van liberalen en van conservativen.
Ik stelde hem radicale middelen voor. Weder ontbinding der Kamers - ééns was 't al geschied, maar met ons bedorven en bedervend kiesstelsel had men afgevaardigden van 't zelfde allooi in de plaats gekregen - beroep op het volk dóór den koning, nieuwe verkiezingen regtstreeks en algemeen. (De toon van mynen raad was als de laatste paginas van dat ‘Een en Ander’ dus nogäl forsch! En zie, die behoudende oude heer en ik ontmoetten elkander in één punt (ook over Koloniën): spoedig herstel, intrekking van al de quasi-verbeteringen die ná Havelaar daar ginds zyn ingevoerd. (Huichelary! Er is niets verbeterd, Integendeel!)
In dien tyd raakten er vele brieven van en aan my verloren, ook van en aan den uitgever van Helden, ook van en aan myne vrouw, die te Amsterdam na haar vertrek uit Brussel vruchteloos een dak had gezocht, en nu in Italie was. Hoe en waarom moet ik weer voorbygaan.
Genoeg, later is my gebleken dat er veel brieven niet teregt kwamen. Maar dat wist ik niet voor 't te laat was!
Eindelyk zoude ik in Holland komen, ik zoude het beroep op 't volk schryven, Havelaar zou hersteld - in alle opzigten - &c &c &c
Die Gevangenis waartoe ik veroordeeld was, werd opgeheven. - En, schreef ik: ‘als ge nu wilt dat ik spoedig kom, zend me dan - een paar honderd gulden, die ik hier noodig heb.’ (Die hooggeplaatste persoon had me dat nameyk aangeboden) Dat was eene kleinigheid by de schadeloosstelling (duizenden) die aan Havelaar zouden worden uitbetaald.
Dat was in Novr 66.
Ik kreeg geen antwoord. 14 dagen ongeveer daarna schreef ik weer. Geen antwoord! Die beide brieven schynen verloren te zyn (gestolen). Tegen half Decr schreef ik weer, of iets later, en geen antwoord! Die brief was toch wel aangekomen. Maar de daarop door dien betrokkene zelf in de bus gedane f 200, -, zyn nooit ontvangen! In diezelfde week zyn er nog drie andere brieven zoek geraakt, maar dat wist ik toen niet. Dit had ten gevolge dat ik 1o Keulen niet op z'n tyd verlaten kon, en 2o dat ik op koelen voet raakte met dien ouden heer. Zyn toon namelyk over 't niet-ontvangen van dien brief, beviel me niet, en ik zei hem dat ik daarmeê niet gediend was.
Dat de brief niet gerecd was, geschiedde omdat men in den Haag niet mogt weten dat hy met my in correspondie stond. Ook ontdekten wy eerst het gevaarlyke van de post, toen 't te laat was.
In en door diezelfde periode van brievendiefstal kwam er een breuk tusschen den uitgever van Helden en my. Telkens kreeg of ik of hy geen antwoord.
De conditie was, dat hy - altyd f40, - per vel betalende, my f20, - zou zenden, en de rest afschryven op schuld. Maar wát ik hem schreef of zond, ik kreeg geen antwoord! Dit is me thans nog niet opgehelderd. Eens reisde ik expres naar Amsterdam om hem te spreken te krygen, maar hy was niet te huis. Ik wachtte, hy kwam niet. Kortöm eene zonderlinge verwarring, en ik geloof niet dat het wegraken van brieven daarvan alleen de oorzaak is. Maar wat dan? Dit weet ik niet. De uitgever is jong. Men verhaalde my dat het hem niet goed ging. Ik dacht dat hy in geldverlegenheid zynde, niet voldoen kon aan de afspraak, en zich schaamde dat te zeggen. Ook andere gissingen hielden my bezig. Het ergste was dat ik moeielyk by een ander kon gaan, dan immers had ik terstond ten antwoord gekregen: doe eerst uw schuld by v. Helden af.
Toch moest het! En ik kreeg duidelyke bewyzen dat er - buiten v Helden zelf, denk ik - een complot bestond om my 't schryven te beletten. Voor 5 weken - hier in nood zittende - schreef ik aan de redactie van het Noorden: of zy feuilleton konden gebruiken? Met ommegaande ontving ik antwoord: ja, goed. De conditie is 180 regels in de week à f20, - en by overdruk, nog eens f20, -. (Dat is zeer veel!) Met vreugd begon ik terstond, en was verwonderd, na zulk hupsch accueil, een brief te ontvangen, kort gezegd inhoudende dat men hun was komen vertellen... 't oude: ‘dat ik zoo'n bizonder slecht mensch was’ Dit geschiedt overal, waar ik een voet zet. Zoo is Neerlands antwoord op den Max Havelaar! De oorzaak dat de hoofdredactie van 't Noorden die fraaiigheid niet vroeger wist, kan daarin gelegen hebben dát ze eerst onlangs uit het afgelegen Groningen naar Amsterdam is overgeplaatst, en nog niet op de hoogte - of laagte - van den stryd, dien men tegen my voert.
Niet terstond, maar na eenig nadenken, kwam my in den zin dat misschien die schuld aan v. Helden oorzaak was van dien ruwen aanval. En ik schreef hém. Natuurlyk verweet ik hem z'n eeuwig zwygen (dat me nu nog een raadsel is!) en vraagde of 't billyk was, dat ik altyd moest gekromd blyven onder die schuld, die hy me belette aftedoen, omdat hy zich als dood aanstelde? En zie, voor 10, 12 dagen antwoordt hy my (zonder dat zwygen optehelderen) dat hy weer op de oude voorwaarde voor my wil uitgeven. Alzoo is bundel iii der Ideen nu begonnen, en reeds aangekondigd.
Tegelykertyd kreeg ik van een Tydschrift een verzoek om een ‘Iets’. (Het is reeds verzonden. ‘Iets over zeker soort van Liberalismus’. Het zal geplaatst worden in de maandnummers Juli en Augs van de ‘Nederland’.)-
Dus mag ik eindelyk weer werken! Ik sprak zoo even van een fout die ik beging. In plaats van ná Meyer te zoeken naar die f3000 om uittegeven voor eigen rekening, had ik maar terstond voor f40 per blad zooveel moeten trachten te leveren, dat ik dáárdoor die f3000 had byeengekregen. Maar - ik wist niet vooruit, dat ieder die my dat geld beloofde, geen woord houden zou! Daarmeê zyn jaren voorbygegaan.
En toen v. Helden niet antwoordde, had ik me niet zoolang moeten gebonden achten door die schuld. Wél om ze aftedoen met geld, maar niet om daarvoor te schryven, daar hy me door z'n onverklaarbaar zwygen het voortgaan onmogelyk maakte. Maar ik dacht telkens te slagen in 't andere, en dan ware die zaak eene kleinigheid geweest. Het is nu te hopen, dat ik eenigen tyd zal kunnen arbeiden. En v. Helden én de Nederland hebben my voor 't gezondene reeds gedeeltelyk gehonoreerd, ter verwydering der bezwaren no 3.
Uwe fr 40 strekten daartoe óók! En daarom waren ze zoo nuttig. Ik had namelyk niet eens geld voor briefport en dergelyke.
t Spreekt vanzelf, dat ik u die som zoo spoedig mogelyk zal teruggeven. Maar ik ben nog zoover niet.
Nu liggen aan de beurt: bezwaren no 2. d.i. dit logement, en vele rekeningen thuis in den Haag (huishuur, slachter, bakker &c)-
te huis in den Haag. Na zich drie jaren te Milaan te hebben staande gehouden - ik kon maar zelden iets zenden - met de beide kinderen, had ik eindelyk myne vrouw geschreven: ‘Kom terug wy hebben een huis, en er kan nu voortaan voor alles worden gezorgd. De jonge (of niet meer jonge) dame die den Havelaar vertaald had, bood my uit eene kleine erfenis van hare grootouders aan, een huis te huren en door meubels bewoonbaar te maken. Ik sloeg dit af, omdat ik niet voor eigen rekening schryvende, en niets kunnende uitrigten met van Helden, geen kans zag myn gezin te onderhouden. In Italie verdiende myne vrouw heel sober 't noodige, door les te geven in 't Engelsch. Ik mogt hen niet laten komen zonder eenige zekerheid dat ik voor alles zorgen kon.
Dit viel in den tyd dat ik voorlezingen hield in Friesland. Ik verhaalde het. En de ‘vrienden’ beloofden my het noodige. Ik bespaarde van myn voordragten 't reisgeld van Italie naar Holland. Die jonge dame huurde het huis, meubelde het, - myne vrouw en kinderen kwamen - en toen ik aandrong op vervulling der beloften, paaide men my met uitvlugten. Er is niets van de zaak gekomen!
Myn zoontje dat te Milaan goed studeerde in chemie, botanie, anatomie mechanica &c (in Italie is 't meeste onderwys kosteloos! Dat lykt er in Holland niets naar!) is nu sedert ruim een jaar van alles verstoken. Want ik heb nog geen geld kunnen vinden, om hem op een college of lycee te doen. Myn dochtertje even zoo! Is dat niet bitter?-
Toen ik na de toestemming van v. Helden terstond naar den Haag schreef om zeker pakket, sloot myne vrouw in haast een slordig briefje in. Ik zend het hierby. Ge leest daar o.a. ‘hoe heerlyk van van H.’ Maak uit dat woord ‘heerlyk’ eens op hoe wy met die zaak getobt hadden. t was een cauchemar! En let eens op de f10, - waardoor zy nu 't gevraagd pakket frankeren kon - dus vroeger niet! Het briefje is zeer in haast, dat ziet ge wel.
Wat zy onderaan van Havelaar zegt, is antwoord op een berigt dat dit boek in 't Spaansch wordt vertaald. Ik verneem dat het nog dit jaar het licht zal zien. Het wordt vertaald te Buenos-Ayres, door denzelfden die de engelsche vertaling heeft bezorgd, baron Nahuys een der edelste en tevens der zonderlingste wezens die ik ooit leerde kennen. Hy is dood voor alle genot, voor alle hoop, voor alles - behalve voor my, en dat was zoo, zes, acht jaar voor hy me gezien had! Overigens - of daardóór misschien - bemoeit hy zich met niets. Hy kende geen Engelsch, en ging naar Engeland om 't te leeren. Spaansch leert hy nu te Buenos Ayres.-
En nu uwe voorstellen over de soort myner schryvery. 't Is me onmogelyk iets te maken of uittewerken, wat me van buiten af is ingegeven, ja zelfs vaak wat ik my zelf opdraag.
Maar de fout ligt niet in gebrek aan onderwerpen of stof! Die is altyd in voorraad, als myne stemming en omgeving my slechts toelaten myne gedachten uittewerken. Ik hoop nu daarin te slagen. Ik zal trachten de sarrende plagery die nog altyd bestaat, al ware 't alleen de ergernis van zoo'n opschryvend Logement, te trotseren, en voorttegaan. Dat feuilleton in 't Noorden is een groot relief. Dat geld wordt naar huis gezonden in den Haag. Al kunnen ze er geen groote rekeningen mee betalen, het doet leven. En intussen zal ik proberen my hier vry te werken.
Hoeveel mislukte pogingen ik daartoe reeds deed, is niet te zeggen! 't Schynt dat er weêr veel brieven verloren gingen, want dikwyls kreeg ik geen antwoord! En intusschen liep de rekening op!-
‘Als ik iets geschreven heb, is m'n hoofdindruk: Over die zaak zou veel te zeggen wezen!’ Dit geldt ook dezen brief. Ik vermeed zooveel mogelyk alles wat niet regtstreeks geldzaak was, omdat ik anders teveel zou meêtedeelen hebben, als oorzaken van myne moeielykheden. De stryd dien ik aanving by 't verlaten van Lebak, is zwaarder dan iemand weten kan, en zeer gecompliceerd.
En toch hoop ik te zegevieren! Eerst bezwaren no 3, dan 2, dan 1. - (grootere schulden van vroeger tyd) en dan de hoofdzaak: het slot van Havelaar, en 't slot der Minnebrieven. Ik weet wat ik zal te doen hebben als 't me eindelyk gelukt my opteheffen uit den modder waarin Holland den stryd overbrengt, en waarin men tracht my te smoren-
Ik meende aan Uwe lieve, hartelyke trouw zooveel uitlegging schuldig te zyn. Vergeef me als ik te uitvoerig was, maar ik wilde u toonen dat ik gevoel heb voor uwen goeden wil. Denk echter niet dat ik alles zeide, o neen! Myn leven is zeer vól. Ik moest me telkens inhouden, om niet nog meer aftedwalen.
En... en... wat ik heden deed, doe ik nooit meer. Ik schryf nooit meer zoo'n langen brief! Ik vond u dien schuldig te zyn - maar zal me voortaan sparen tot het arbeiden voor den eenigen practischen hefboom, die de wereld schynt in beweging te kunnen brengen, voor geld! Havelaar was naïf, hy meende dat regt voldoende was! Neen, geld, geld, en nog eens geld moet er zyn. Welnu, ik zal proberen. Ik heb duizenden noodig voor achterstand, méér nog voor de toekomst... ik zal trachten!
En nu nóg eens bedankt en zeer vriendelyk gegroet. Wilt ge my schryven gaarne, maar ik zal voortaan zeer kort zyn.
Adieu, adieu.
t.a.v.
Douwes Dekker
Myn adres is eenvoudig
à Mayence. De post kent my.
Wilt ge my dat briefje van myne vrouw terugzenden? Ik kon 't noodig hebben om te bewyzen dat hy, v. H., en niet ik oorzaak der vertraging was.-
Toch heb ik nota van Uwe voorstellen genomen, ook over den invloed der kometen.