Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

15 mei 1870

van

Multatuli

aan

Augustinus Josephus van der Ghinst (bio)

 

Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)

terug naar lijst

15 mei 1870

Brief van Multatuli aan A. van der Ghinst. Dubbel en enkel velletje postpapier, geheel beschreven. (A.M.V.C. Antwerpen; fotokopie M.M.)

Het postscriptum staat in kleiner schrift geheel onderaan op blz. 6, en deels in de rechter marge.

Karavanserai: overnachtingsverblijf voor karavanen (perz.).

canevas: grof linnen weefsel, ondergrond voor tapisseriewerk (fr.)

παρὲργα: toevoegingen, aanhangsels (gr.)

Mainz 15 Mei 1870

Waarde Heer van der Ghinst, Eerst heden ontving ik Uwe beide brieven van 23 & 25 April. De plaats van waar ik U schryf verklare de vertraging. Ik zwerf, als byna voortdurend nadat ik de provincie Lebak op Java verliet. Holland straft myne pligtsbetrachting zonder genade.

By voortduring legt men het er op toe, my 't leven onmogelyk te maken. Ik hier, en myn lief gezin in den Haag, stryden eenen dagelykschen stryd tegen gebrek.

De wyze waarop men in Holland my vervolgt, is vreesselyk. Myn arbeid wordt versmaad, myn handelingen en bedoelingen gelasterd. Men belet my bakker en vleeshouwer en huis-eigenaar te voldoen, en vertelt dan overal: dat ik zoo'n bizonder slecht mens ben, die ‘huisheer, slagter en bakker niet betaalt.’-

Voor Ca. zes weken dreef de nood my van huis. Ik vertrok naar Duitsland om, zoo mogelyk, de Duitsche vertaling van den Max Havelaar te plaatsen. Maar de Uitgevers hier zyn niet te bewegen tot eene onderneming die buiten hun gezigtskring ligt. Wat weet men in 't verwaande Duitsland van 't landje ‘waar platduits wordt gesproken?’

Toch zoude ik misschien geslaagd zyn, vooral door het wyzen op de zeer hoogdravende beoordeelingen van den M.H in Engeland, indien ik my behoorlyk hadde kunnen bewegen. Maar geldgebrek houdt my gevangen, zoodat ik noch naar Leipzig kan gaan, - den focus van den boekhandel - noch zelfs myne brieven frankeren. Sedert maanden tracht ik te vergeefs mynen arbeid te plaatsen op eene wyze die my en de mynen zou kunnen behoeden voor gebrek. De tegenwerking in Holland gaat zoo ver, dat zelfs de groote winst die myn geschryf oplevert, niet in staat is de uitgevers te bewegen my ten dienste te staan, altans niet de zoodanigen wier middelen zouden gedoogen my te betalen. En daaraan heb ik behoefte!

Sedert weken bood ik myn drama ‘Vorstenschool’, het stuk over ‘Vrije Studie’ en meer zaken ter verkoop aan. Men antwoordt my niet eens. De oorzaak is, naar ik van ter zyde verneem: ‘dat ik zoo'n bizonder slecht mens ben!’

Zóó antwoordt Nederland op den Max Havelaar!

Nooit is eene sylbe wederlegd van wat ik als feit openbaarde, noch omtrent de gruwelen die daar ginds plaats hebben, noch omtrent de gewetenloosheid der genen die tot tegengaan geroepen zyn, noch aangaande myne pogingen om daaraan een eind te maken. Integendeel, ieder erkent volmondig de waarheid van wat ik zeide in het boek waarin ik meen bewezen te hebben een goed mens te zyn... en in stede van regt doen, scheldt men my uit. Dat is goedkooper!

Intusschen zit ik hier vruchteloos te peinzen op middelen om een eind te maken aan zoo'n onwaardigen stryd. Eén vast punt - dat is eenvoudig: dagelyks brood voor myn gezin! - en ik zou den stryd winnen. Maar dit is de toeleg van de heersende klassen in Holland, dat my dit vast punt onbereikbaar worde gemaakt.-

‘Waartoe dit alles, vraagt ge, in antwoord op myne brieven die over geheel andere zaken handelen?’

Ik was genoodzaakt U die, zeer korte en onvolledige, beschryving van myne zeer pynlyke omstandigheden te geven, om U te doen begrypen waarom ik thans, onder zulken druk, niet in staat ben U behoorlyk te antwoorden. Ik haat alle oppervlakkigheid, en mág dus de door U medegedeelde beschouwingen niet beoordeelen, voor ik wat meer vryheid van geest voel. Verbeeld U dat ik leed aan zware tandpyn... dat is geen toestand waarin men met de noodige kalmte, onderwerpen als de door U voorgestelde, behandelen kan.

Reeds nu echter betuig ik U mynen dank, én voor den hartelyken toon uwer brieven, én voor de eer der uitnoodiging tot discussie. Nog eens: ik oordeel heden niet. Maar ik geef u in overweging de vruchten van Uw nadenken nog eens, en wel op andere wyze, zoo scolastiek mogelyk, te formuleren. Iets als: (bij voorbeeld)

I Feiten.
a) door wien vermeld?
b) hoe gestaafd?
c) graad van geloofwaardigheid.
II Hypothesen (niet alleen de uwen maar ook van anderen of slechts gegist-mogelyke)
III (als conclusie uit het vorige) uw thesis.

Het spreekt van zelf, dat deze verdeeling slechts by benadering wordt voorgesteld. De scolastieke vorm heeft haar nut, daar zy gemakkelyker dan andere inkleeding, zekere afdwaling doet vermyden, waartoe wy, arme fata morgana-aanbidders, zoo vaak neiging bezitten.

Dat ik begon met de rubriek Feiten, was om de opmerking die ook in myn ‘Vrije Studie’ voorkomt, dat wy zoo vaak redeneren over oorzaken van a, b of c. zonder eerst grondig te onderzoeken of a, b, c wel indedaad bestaan?

moogt ge - gy, waarheidzoeker! - eenig gewigt hechten aan 't arabische Josefssprookje? (tenzy als model van oostersche vertelsels.) Zulke verhalen - ook 't schoone boek Job is er een - bestaan in 't Oos-ten by duizenden, en ontstonden waarschynlyk in de verbeelding der Karavaan- of Karavanserai-improvisatoren, die gewoonlyk een geschiedkundig feit (Joodsche heloten in Egypte) tot canevas kozen voor hunne vertellingen. Dat doet men nog heden in 't Oosten met veel aangeboren talent, maar... de in zulke verhalen te pas gebragte byzaken (παρὲργα) mogen geen stof leveren tot betoog in zaken van stipt-wysgeerigen aard. Dit zoude zyn alsof men eene romanheldin die 't bestaan te danken had aan de behoefte eens schryvers om z'n kader te vullen met liefde, zwart haar, blauwe oogen en... hysterischen tint - ik meen niet van die dame, maar van 't boek: anders lezen ‘ze’ 't niet! - nu, 't zoude zyn of we zoo'n verbeeldingsproduct voor 'n historische persoon aanzagen. Kritiek, kritiek! Altyd kritiek! Ja, Kritiek, zelfs waar ge namen noemt als d'Alembert, als Newton, als Humboldt! (in uwe citaten van die heeren komen onjuiste, of altans onjuist geformuleerde denkbeelden voor. Dat mag niet!)

Maar - ik dwaal af! Lust om uwe stellingen te onderwerpen aan een onderzoek, zoo grondig als myne al te gebrekkige wetenschap toelaat, heb ik wel. Maar ik mag niet en kan niet. Denk aan die tandpyn! Zoodra ik eenigszins kán, zal ik Uwe beide brieven behandelen. Wat ik thans daarover verder zeggen zoude, ware onbekookt, en misschien is 't weinige dat ik schreef, reeds te veel. Op ééne zaak echter geloof ik te mogen aandringen: exacte formulering, en... Kritiek! Ja, nog iets! Door ondervinding geleerd, waarschuw ik U tegen te groote ingenomenheid met de denkbeelden welker vader gy zyt. Hebt ge een vyand, iemand dien ge haat, minacht, veracht? Welnu, behandel uwe stellingen alsof hy ze had voorgedragen. Dat is de weg! 't Is moeielyk, maar 't moet!-

En nu ben ik verpligt my weder neer te strekken op de pynbank myner zorgen. Wees nog eens bedankt voor uwe beide brieven, en reken er op dat ik die zeer oplettend zal behandelen, by de eerste verademing die my te beurt valt.

Ja, ik herinner my Uwer zeer goed.

Vaarwel, en geloof my uw zeer welwillende dienaar en vriend

Douwes Dekker

Multatuli.

In Amsterdam heeft zekere heer Koning verband meenen te ontdekken tusschen de periodieke verandering der declinatie van de kom-pasnaald en... de staatk. gebeurtenissen in Europa! Dat klinkt vreemd, niet waar? Welnu, hy betoogt zyne (baroque) stelling met voorbeelden die curieux zyn. Maar ook niet meer dan curieux. Ook hem heb ik aangeraden zyne meeningen te beschouwen als kinderen van een doodvyand. Maar hy is er te zwak toe. En wie is dat niet! Toch moeten we er naar streven!