Lijst van brieven op datum
13 januari 1870
aan
Multatuli
Volledige Werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871 (1982)
13 januari 1870
Brief van de firma Enschedé aan Multatuli. (Kopieboek 48, Museum Enschedé, Haarlem; fotokopie M.M.)
Multatuli's brief van 29 december is niet teruggevonden.
Den Heer Douwes Dekker
te 's Hage
Haarlem, 13 Jan. 1870
WelEd. Heer.
De buitengewone bezigheden, die de eerste dag van een nieuw jaar ons opleverden, hebben de beantwoording Uwer geëerde letteren van 29. Dec. vertraagd.
Hetgeen Gij ons daarin geschreven hebt, doet uwe opregtheid en onbaatzuchtigheid eer aan, - maar het leidt tevens tot de conclusie, dat wij 't niet langer van U mogen, en daarom ook niet willen vergen, dat Gij ons ten dienste zoudt zijn met een arbeid die U mishaagt. Van onzen kant zeggen wij daarbij even opregt & naar waarheid, dat 't ons spijt dat Gij voor Uzelven geene voldoening kunt vinden in het voor ons te verrigten werk, en dat wij 't daarom niet meer van U mogen vragen.
Hierbij zijn wij U nog opheldering schuldig, waarom dikwijls niets, of weinig, van uwe berigtjes geplaatst werd. De reden daarvan was alleen deze, dat het niet geplaatste reeds een, soms twee of drie dagen vroeger in onze Ct vermeld was geworden, regtstreeks door onze Redactie geput uit de bladen, waaraan UE. het ontleendet. En behelsden soms Uwe excerpten iets meer dan reeds in de Ct te lezen stond, dan was 't niet noodig, of zelfs min gepast, op de reeds vermelde of behandelde zaak terug te komen.
Uw aanbod, om ons periodieke opstellen van staatkundigen of staathuishoudkundigen aard te leveren hebben wij in ernstige overweging genomen, maar - voor 't tegenwoordige verlangen wij niet daarvan gebruik te maken. Mogten wij later tot een ander inzigt komen, dan zullen we de vrijheid nemen om op dat aanbod, waarvoor wij U nu dankzeggen, terug te komen.
Wij hebben nu nog te antwoorden op Uwe met zooveel bescheidenheid, wij gelooven zelfs met ménagement, gedane vraag: ‘of niet juist het verloop der eeuwen van het bestaan der H.C. (het zijn er tot nog toe slechts twee) tot zekere wijziging van dat blad zou nopen’ - ons overtuigd houdende, dat die vraag alleen door welge-meende belangstelling U in de pen is gegeven. Ons antwoord kan echter kort zijn. De ruim 200 jaargangen der H.C. toonen het aan dat hare bestuurders steeds voortgegaan zijn op den weg van verbetering; vooral in de laatste jaren, waarin trouwens de drang tot vooruitgang 't sterkst was, zijn op dien weg groote stappen gedaan. Wij willen dien weg blijven bewandelen, wetende dat het ‘to be or not to be’ daarvan afhangt; doch de H. Ct heeft te veel doorleefd en te veel ondervinding opgedaan om zich aan luchtsprongen te wagen, - ook zelfs in een tijd waarin luchtsprongen vaak het meest met handgeklap begroet worden. Daarom blijft ‘verbetering & vooruitgang’ de leus, waaronder onze matrone ook verder haar leven tracht te rekken, - maar meent zij (misschien uit eene zekere coquetterie) hare eigenaardige allures - voorzeker niet absoluut de allerbeste, maar waarmede ze tot dus ver nogal redelijk goed door de wereld gekomen is, - nog maar wat te moeten behouden. Daarbij blijft elke teregtwijzing, elke welgemeende raadgeving, elke wenk die tot haar bloei kan strekken, haar welkom; bij al haren ouderdom is zij niet eigenzinnig, en heeft ze een jeugdig hart.
U dankzeggende voor de ons bewezen diensten, hebben wij de eer, met hoogachting te zijn,
Uwe dw. Dienaren
Joh. Enschede en Zonen
Wij nemen de vrijheid, de ons teruggezonden f25.,, U weder te doen toekomen. Uwe onbaatzuchtigheid ontslaat ons niet van onze verpligting om U te doen geworden hetgeen U volgens de tot dus ver bestaande overeenkomst, over welker gebrekkige vervulling Gij u op loyale wijze geëxpliceerd hebt, naar onze beschouwing toekomt.
J.E. & Z.