Lijst van brieven op datum
17 december 1869
van
Multatuli
aan
Max Rooses (bio)
Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869 (1980)
17 december 1869
Brief van Multatuli aan Max Rooses. Dubbel vel postpapier, groot formaat, geheel beschreven. (A.M.V.C. Antwerpen; fotokopie M.M.)
in stede van fr. 225: in de cijfers is gewijzigd, en de inkt heeft het eerste cijfer onleesbaar gemaakt; misschien was bedoeld: 250, maar er staat enkel 25.
de mier op pag.: het bladzijdecijfer is oningevuld gebleven; zie V.W. I, blz. 223-224.
den Haag 17 December 69
Waarde Rooses, Reeds gister ontving ik uwen brief, en kon niet terstond antwoorden omdat ik drukte had met de indische post.
Nu had ik wel tyd voor 'n klein briefje, maar geen tyd om te overleggen wat ik in dat kleine briefje schryven zou. Ja, neen, neen, ja - ik wist het niet, en ik weet het nog niet. Voor ik dezen sluit, zal ik toch moeten beslissen want Uwe vriendelykheid heeft regt op 'n spoedig antwoord.
Wat is er dan te overleggen, vraagt ge, in zoo'n eenvoudige zaak. Hoor eerst, ronduit gezegd: het hindert me dat men 't honorarium lager wil stellen dan gewoonlyk, en ten tweeden male hindert het my dat ik hierover schryven moet.
Ik ben doodarm. Ik verklaar U op dezen oogenblik geen twintig centen in huis te hebben, en niet weet hoe we 't zullen maken om morgen te eten. Ik bezit geen enkel blaadje postpapier en zou niet weten hoe 't my aan te schaffen. Maak u dan eene voorstelling van al 't overige dat ontbreekt, en van de stemming die uit zoo'n toestand voortvloeit.
Welnu, in weerwil van dit alles, houd ik te Amsterdam en te Delft - mits ik 't reisgeld heb my daarheen te begeven - in 't genootschap Dageraad, waarvan de leden zeer arm zyn, en in 't Studenten-dispuut Vrye Studie - de jongelui hebben 't ook niet ruim - myne voordrachten gratis. God - i.e. niemand - weet hoe weinig ik op geld gesteld ben, maar om iets uittevoeren moet ik toch leven. En zelfs dit is 't voornaamste niet. Want - zou men kunnen zeggen - als ge te Gent geen voordragt houdt, en dus niets ontvangt, moet ge toch zien in leven te blyven, en myn zeer moeielyke toestand zal er niet door verbeteren, als ik daar fr. 200 in stede van fr. 225 ontvang. Dit is wáár, en zoodra ik kans zie myn kinderen 't noodige te geven, wil ik gaarne, èn te Gent èn overal spreken en lezen voor niets.
Maar hierin zit de zaak niet, althans de hoofdzaak niet.
Ikzelf houd niet van ‘Spreken in 't publiek’, en zou al zeer weinig willen offeren om iemand te hooren. Ergo neem ik 't niemand kwalyk dat-i ook om my te hooren, niet gaarne veel uitgeeft, Ja zelfs ik begryp dat men er niets voor over heeft.
Maar één der weinige voorwaarden waarop 't my mogelyk is iets dragelyks te leveren is: de overtuiging dat ik genoegen geef. Zoodra men nu dat genoegen in franken en guldens uitdrukt, heb ik 't regt de vurigheid der wensch om my te hooren naar die franken of guldens te schatten, en dan vraag ik of 't van veel sympathie der leden getuigt - van Uwe hartelykheid die my zoo innig aangenaam is, spreek ik niet - als men zoo afdingt.
En meer nog. Ik ben vyftig jaren oud, ik heb veel geleden, nòg altyd is myn leven ééne voortdurende marteling. Dat myn physiek dit alles doorstaat, is myzelf een raadsel, maar is 't lief van uwe leden van my, au rabais, in dit saisoen, met de dagelyks heerschende stormen, eene reis te vorderen over den Moerdyk! De mogelykheid bestond dat ik - en gaarne - myne voordragt gratis hield, maar fr 500 of fr 1000 eischte voor de reis. Het spreekt vanzelf dat ik zoo'n eisch niet doe, vooral omdat ik gaarne naar Gent ga, om vele redenen. Maar dit weet het fonds niet, en van den kant Uwer leden is dit beknibbelen my niet aangenaam.
Het zal bovendien de vraag zyn of ik op den bepaalden dag den Moerdyk passeren kan, en twee dagen later terugkeeren. Ik lees herhaaldelyk in de Courant, dat sommige booten niet konden varen wegens mist & storm. Hoe nu, als ik terugkeerende, hier of daar wachten moet. Geld voor hotels heb ik niet. De vyftig, zestig francs die ik van de lezing zou overhouden zullen thuis met smart gewacht worden.
Bedenk dat Holland een hel is waar byna ieder 't er op aanlegt, my te doen omkomen. Myn leven en dat van myn gezin is één stryd tegen hongersnood. De studien van myn zoontje kunnen niet worden voortgezet, en myn lief meisje heeft behoefte aan - hemdjes!
Als gewoonlyk heb ik weer zeker uitzigt op verbetering. Maar - ook als gewoonlyk sedert 13 jaren - zal ‘men’ wel weer zorgen dat dit uitzigt niet wordt verwezenlykt.
Het verloop der ziekte is byna altyd hetzelfde: sympathie, beloften, hoop en verydelng. En dan weer aan 't tobben als de mier op pag van Havelaar.
Om niet in raadsels te spreken, zeg ik U dat ik - nog al eenvoudig! - middelen zoek om voor eigen rekening myn Ideën te schryven. Met uitgevers wil ik niet meer te doen hebben. Met wat crediet by papierkooper en drukker, en drie maanden rust over 't dagelykschen brood - want als ik de kinderen zie derven kan ik niet werken - kan ik fl. 600, fl. 800, ja, fl. 1000. smaands verdienen. En overal waar ik my tot het verkrygen der daartoe noodige middelen aanwend, word ik door domines, behouders en liberalen - liberalen vooral! - tegengewerkt.
Is dit alles klagt? Neen; aanklagt. Ik zeide dit dikwyls, en zal 't nog vaak moeten zeggen. Anders verwyten my de Hollanders dat ik myn leed niet dragen kan.-
En nu de zaak! Goed, ik zal te Gent komen en daar den 23n eene voordracht houden.
Waarover? Ik heb er altyd moeite meê, dit vooruit te bepalen. De indrukken veranderen zoo in 8 dagen! Enfin, ge hebt het noodig voor de aankondiging.
‘Over liberalismus in het dagelyks leven’.
(dat wil zeggen: het niet-strikt politieke liberalismus, dat een vry vervelend ding is) -
En nu, hartelyk gegroet. Ik zal U kennis geven van 't uur myner komst. Het kon zyn dat ik den 22 's avends te Antw. of Brussel bleef en U vandaar telegrafeer.
Ja zeker zal ik U terstond komen opzoeken. Ik heb van U de aangenaamste herinneringen, en stel belang in de kennismaking met Mevr. Rooses.
Adieu en tot ziens alzoo
t.a.v.
DouwesDekker.