Lijst van brieven op datum
8 december 1868
van
Multatuli
aan
F.S. Vening
Volledige Werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869 (1980)
*8 december 1868
Brief van Multatuli aan F.S. Vening. Afschrift van Mimi (M.M.)
Leeuwarden 8 Decr 68
Geachte Heer Vening!
Uw brief deed my groot genoegen, en ik bedank U wel daarvoor. Ik doe dit te liever, wyl het my de gelegenheid geeft een paar woorden te zeggen over gister-avend.
Ja, de ontvangst was... geen ontvangst!
Tegenstanders, vyanden, heb ik (en dat moet zyn) velen. Van hun kant ben ik verdacht op alles, en ik wapen my daartegen.
Ik vergis me... niet op alles ben ik verdacht. Ik ontmoet hen nooit op publiek terrein, en geef den hoop op, dáár myn handschoen te zien opnemen, dien ik voor ruim zes jaar in 't strydperk wierp.
Goed. Dat is nu eenmaal de manier en de natie duldt het! -
Hoe dit zy, van vrienden, van geestverwanten, van helpers in den zwaren stryd dien ik voer, heb ik recht, naar ik meen, iets anders te wachten, dan my hier te beurt viel. Toen ik binnentrad, scheen men my niet te kennen. 't Kon zyn dat dit op het eerste oogenblik indedaad zoo was, maar toen ik naast dat houten kastje stond, kon men dan toch weten dat ik het was, niet waar? Welnu, niemand had het besef me een stoel aantebieden. De naastby gezetenen, blozend van gemakkelyke welvarendheid bleven zitten als palen, geheid in de grond.
Dit, en niet de soort van katheder (want après tout geef ik er niet om, hoe zoo'n ding is) ontstemde my.-
En nu de wyze waarop ik lucht gaf aan myn indruk. Ik heb geen tyd om vormen te zoeken. Als ik me daarmede zou ophouden, kwam ik niet klaar met het werk dat my door ‘myn hemelschen vader’ d.i. waarheid en recht is opgelegd. Begrepen? -
Wel spyt het my dat die hartelyk gezinde Akkeringa daardoor gekwetst werd, maar nog eens, ik heb geen tyd om te schiften. Waar in dienst van myn God moet geslagen worden, sla ik, zonder genade, ook al trof het myn zoon, myne vrouw (een der grootste heldinnen die de geschiedenis heeft aantewyzen!) en al trof het (gelyk steeds het geval is) myzelf.-
De ‘vliegenreddende droomer Havelaar’ bestaat niet meer. Ik ben Multatuli die te veel leed en droeg, om optezien tegen welken vyand ook.-
Toch ben ik liever, zooals myn oorspronkelyke aard is, zacht en goedig. Maar 't misbruik dat de wereld daarvan gemaakt heeft, dwong me, niet dan geharnast uit te gaan.
Waar ik hartelykheid voel, leg ik de wapens af, Vraag het aan de Sneekenaars.-
En ook in dien geest schryf ik U. Ge zyt ‘timide’ zegt ge. Ik ken dat gebrek by... ondervinding. Stryd er tegen zooals ik gedaan heb. Ge moogt niet timide zyn waar uwe hulp vereischt wordt.
Nog eens: stryd er tegen! De overwinning is mogelyk niet alleen, maar (laat U dit tot aansporing strekken) alle helden zyn timide geweest. (Karel de XII, frederik de groote)
Karel beefde toen hy de eerste kogels hoorde fluiten. Hij gelastte zich zelf, daaraan gewoon te worden, en zei: ‘dat zal voortaan myne myziek zyn!’
Frederik betrapte zich op vrees in zynen eersten veldslag. Hy greep zichzelf in den borst, schudde zyn eigen lyf heen en weer, en riep: ‘sacrée carcasse’ verdoemd ligchaam, ben je bang! Dàt zal ik je afleeren!’-
Op 't terrein waar wy stryden is andere (betere!) moed noodig dan soldatencourage.
Wees of word flink! Uw brief toont dat ge 't waard zyt! En wantrouw uzelf niet te veel. Moedig U aan en oefen U. De tyd zal komen dat ge met zelfvoldoening neerziet op den stryd dien gy te voeren hadt tegen uw eigen zwakheid, en gy zult inzien dat geen vyand te vreezen is, nadat gy uzelf hebt gehard dien vyand flink onder de oogen te zien.
Ik verzeker U dat ook ik van nature timide ben. Welnu, toch vrees ik thans niemand en niets.
Die tyd zal, als ge wilt, ook voor U komen, en als ik soldaten ooit te kiezen heb zal ik 't liefst hen aanwerven, die de riddersporen verdienden in den moeilyksten veldtogt, in het veroveren van eigen zwakheid.
Ik dank U voor de boekjes. Ik had al myn geschryf successivelyk weggegeven, en had het nu en dan noodig. Uwe bezending kwam my goed te pas.
Wees zeer hartelyk gegroet en breng s.v.p. ook aan Akkeringa myn groete over. Het voorgevallene spyt my om zynentwil, niet voor my. Myn leven is nu eenmaal stryd.
Adieu!
Douwes Dekker
vliegende haast
nadere informatie
Afschrift, gevoegd bij brief 13 maart 1887 van Vening aan een onbekende