Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

6 april 1868

van

Multatuli

aan

Johannes Hasselman (bio)

 

Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868 (1979)

terug naar lijst

6 april 1868

Brief van Multatuli aan J.J. Hasselman. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.)

Aan Zyne Excellentie

Den Heere J.J. Hasselman

Minister van Kolonien

's Hage 6 April 1868

Excellentie,

Ik ben genoodzaakt, wyl ik de kosten niet langer bestryden kan, den Haag te verlaten.

Toen ik heden morgen om de eer verzocht Uwe Excellentie een oogenblik te spreken, was het om te vragen, of er nog eenige kans wezen zoude op herstel? Myne vrouw en kinderen lyden armoede, en toch wil ik zoo lang mogelyk, myne zaak in Nederland behandelen. Maar moeielyk is het. In Engeland zou ik - vooral na het artikel in the Contemporary Review - welkom zyn. En wat moet ik antwoorden, aan hen die my naar den uitslag vragen van de Havelaarszaak? Moet ik antwoorden, dat men my en myn lief gezin voortdurend als misdadigers laat rondzwerven?

Uwe Excellentie had heden geen tyd my te ontvangen, en ik moet die afwyzing eerbiedigen. Doch, indien het my vergund is, een ronde vraag te doen: kan eenig stuk op Uwe tafel belangryker zyn, dan myn zeer gefundeerd aanbod om de party der Vryarbeiders te vernietigen? Ik heb proeven genomen met volbloed-Hoëvelianen, die, na 't lezen van myn betoog, genezen zyn van dien Schwindel. Is dit niet nogäl belangryk? Het gekibbel over die zaak, dat nu sedert 20 jaren alle werkelyke verbetering heeft in den weg gestaan, zoude uit zyn, en voor Uwe Excellentie ware een schoon terrein geopend om goed te doen.

En kan men nu vorderen, of verwachten, dat ik zulk een betoog publiceer ten behoeve eener Regering die my verstoot, en à la merci laat van ellende?

Doch ook zonder dit, is het billyk, dat ik - indien ik dan toch, gelyk Uwe Excellentie de goedheid had te erkennen, onregtvaardig behandeld ben, - is het billyk, my dus voortdurend vruchteloos te laten wachten op herstel? -

Waar ik heen ga, weet ik niet. Ik zal trachten my hier of daar wegtestoppen, ergens waar men my niet kent, en waar ik me niet behoef te ergeren aan het schaamteloos welvaren van zoo velen die in Indie hunnen pligt niet deden, en nu, behoorlyk gepensioneerd - hier in den Haag rondloopen. Dat kan ik niet langer aanzien.

By gebrek aan een bepaald adres, ben ik zoo vry Uwe Excellentie te verzoeken - in geval U my mogt willen doen ontbieden - daarover Z.E. Rochussen te willen spreken. Die achtenswaardige en welwillende grysaard, by wien ik de eer heb beter dan by velen bekend te zyn, heeft my toegestaan met hem in relatie te blyven, en zal dus altyd weten waar ik my bevind.

Na zeer beleefde groete heb ik de eer met de meeste hoogachting my te noemen

Uwer Excellentie's dienstwillige Dienaar

Douwes Dekker

De Comtemporary-review noemt my een ‘leviathan’ - helaas! Ze moesten eens weten, dat ik sedert byna drie jaren myn kinderen niet gezien heb - uit armoede! En vaak geen geld voor briefport! Er ligt een wreede ironie in zulk eene tegenstelling.

Al ware ik - wat toch in myn gevoel byzaak is - slechts letterkundige, schryver, - dan nog geloof ik dat de Regering my niet zoo moest verstooten. Moet ik dan absolut het onderhoud van my en de mynen in den vreemde zoeken?