Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

5 april 1868

van

Multatuli

aan

Cd. Busken Huet (bio)

 

Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868 (1979)

terug naar lijst

5 april 1868

Brief van Multatuli aan Cd. Busken Huet. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Leiden; fotokopie M.M.)

Zondag morgen

Waarde Heer Huet. Ik heb uw briefje van den 3n, en ga zitten, niet zoo zeer om er op te antwoorden, als om een beetje verdriet afteleiden, door er wat van te vertellen.

Zeg niet dat ik beter deed, in dien tyd een bulletintje persklaar te maken. Ik zal dat later dubbel goedmaken, als ik verlost ben uit den tegenwoordigen crisis.

Hebt ge, door uw novelle, geen loisir om myn geschryf te lezen, geef myn brief maar aan Uwe vrouw. (Indien ik 't niet om de kosten, en om die novelle liet, hadde ik verlof gevraagd nog eens een Zondag by U doortebrengen.)

Den 27 Novr. begonnen myne onderhandelingen. Nu, 5 April, ben ik even ver. En let wel, dat ik daarvoor veel dingen heb uitgesteld of afgezegd, en al dien tyd moeite had om in 't leven te blyven. Daar nu de begrooting van Kol. aangenomen is, zou het kunnen zyn, dat Hasselman (en byv. marine) als specialiteiten aanbleven. Dan zou 't kunnen zyn, dat Hasselman mischien genegen was my te helpen, indien alsdan zyne nieuwe collega's dat niet tegenwerken. Dit laatste is echter te voorzien, daar de kans dat eenige autoriteit vóór my is, als 1 tegen 100 staat.

En 't spreekt van zelf, dat Hass. my niet helpt als daartoe iets moet getrotseerd worden! Bedenk nu, dat hy ronduit erkende dat ik gelyk had (Dit heeft hy ook aan v. Z. gezegd,) dat hy my zelfs staaltjes uit Lebak wist te vertellen, die myne beweringen meer dan staafden - Aan v. Z. heeft hy gezegd, dat hy er nog meer van wist dan ik. Hy beweerde namelyk dat een der redenen waarom de Resident van Bantam zyn pligt niet deed een zekere afhankelykheid van den Regent was, in zaken die ik niet noem omdat uw vrouw myn brief leest. Ik noem ze dus zoodoend, zwygende. Ik antwoordde aan v. Z., dat ik (al hadde ik dit geweten) toch zulke dingen niet zou hebben aangeroerd, en er ook nu niet van hooren wou. En dit niet uit dégoût alleen. Zie, ik streed tegen algemeene pligtsverkrachting. De Resident van Bantam was lang de ergste niet - integendeel! Door nu zoo'n byzonder punt aanteroeren, zou het schynen, alsof ik op eene uitzondering gestoten was, et que tout était pour le mieux, elders, waar zulke vuile verhoudingen niet bestonden. De heele indische ambtenary is verpest. - D. v. Twist heeft dien toestand officieel bestendigd, en dáártegen stryd ik.

Maar is 't nu niet hard, daar het hoofd der koloniale administratie, de Minister, erkent, dat ik regt heb, dan te moeten bedelen om openlyke erkenning van dat regt? Dan aftehangen van misschien's en indien's?

Het ergste is, dat ik hierop niet wachten kan. Zoo'n logement is duur. Ik denk er dus ook over, om aftebreken, en Holland maar te verlaten, waar ik niets dan ergernis ondervind.

Ik had gehoopt op lezingen, maar men schryft me van Utrecht, dat myn drama wel ‘prachtig’ is, maar er wordt een Koning in geridiculiseerd, een ellendeling die zyn pligten verwaarloost, en waarin men W. III meent te herkennen. Je ne dis pas non. Tant pis voor hem, dat i zoo herkenbaar is.

Hoe dit zy, men wil z'n koning niet beschimpt zien (d.i. geportretteerd) en men laat my verzoeken verbeelje! ‘die stootende 2e acte er uit te laten.’ Nu, dat kan niet, en dus weet ik niet hoe ik het langer uithoud.

Van myne vrouw die ulto. Maart haar school moest verlaten, wyl die zaak bankeroet is, en die dan een kamertje wilde huren, ontving ik heden tyding, dat ze dit niet heeft kunnen doen, omdat ze geen geld had. Ze mag nog tot Paasch in dat huis blyven. De doctors hebben haar ‘versterkende middelen’ aangeraden. Le moyen d'en avoir! En Hasselman zegt, dat ik gelyk had! En de reviews (Contemporanian o.a.) noemen my een ‘Dutch Leviathan.’ En myn Saïdjah-poëzie is ‘a nineteenth century miracle.’ En 't is te hopen, dat vele ladies en gentlemen, die ‘poetry’ op stapel hebben hun copie nu maar in 't vuur gooien, enz. enz.

Wat al wreede sarcasmen! -

In één Eng. Courant wordt ik gehavend. Die was den dag na de verschyning in handen van Van Zuylen, die 't my liet voorleggen. Ik zei dat ik er niet om gaf, maar 't voor betaald werk hield. De Havelaar is ‘tedious’ ‘dull’ ‘full of wouldbe humour;’ ‘de schryver zelf zegt wel 20 keer dat het monotonous is,’ &c

Ik heb aan couranten die anders oordeelen, dat blad aanbevolen, onder opmerking dat Buitenl. Zaken het zoo spoedig hier had, nat van de pers.-

Ik kan 't hier niet langer uithouden. Ik breek in eens af. Daar ik niet weet waarheen, kan ik U geen adres geven. Misschien ga ik weer naar Keulen, waar ik misschien door dien goeden Bergrath (myn oude adresman) een verblyf kan krygen, zonder terstond te betalen. En daar zie ik geen Hollandsche ministers of rykworders.

Dat is iets gewonnen.

Wees met uwe vrouw hartelyk gegroet, en ook Gideon,

t.a.v.

Douwes Dekker.

Als ge schryven wilt, adresseer dan -

neen, ik weet nog niet. Dàt is tobben!