Lijst van brieven op datum
19 maart 1868
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868 (1979)
19 maart 1868
Brief van Multatuli aan Tine. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
De brief is onvolledig bewaard gebleven; hoeveel er ontbreekt, is niet na te gaan.
den Haag 19 Maart 68
lieve beste tineke, Ik heb je brief van den 16n, - en kreeg dien reeds gister. Ongelukkig heb ik 't couvert reeds verbrand om den datum natezien want het komt me vreemd voor dat je br. van 16 reeds den 18 hier was. Ik denk dat je je vergist had in den datum, maar al moet het 15 zyn, dan is 't nog gauw. Het is de brief met een briefje van Non er in. Onder non's schryvery (heel lief) staat iets van Edu die kwaje vent die nooit tyd heeft zoo als hy zegt, en er staat bygeschreven (ik denk door non: ‘et pas d'envie!’
Hoe de datum van dien brief zy, ik dank je wel, vooral daar je 'm schreef onder kinderen.-
Ja, je brief Hotel Toelast heb ik ook.-
Schryf tot nader order: Mad. M. Deiss Hamerslop 39. Die Mina is zeer trouw.-
Begryp nu goed hoe ik sedert myn zyn hier je niet beter op de hoogte houden kon (d. heet na 10 maart toen ik je dat afschrift zond) omdat ik dan wel elken halven dag had moeten schryven. Precies een schaakparty. Natuurlyk wil je nu weten hoede party nu staat? Ik heb moeite om 't goed uitteleggen. Ik heb oogenblikken gehad dat ik hem voor verloren hield, maar... uit is 't nog met.
Het is niet makkelyk je al de invloeden die er op werken goed te vertellen. Maar ik zal 't proberen.
Ik begin met R. Hy is waarlyk fideel en lief. Hy praat uren lang met my, en ik kan merken dat hy van me houdt. Aan zyn welwillendheid is geen twyfel. Maar... hy is onwel met den Koning. Dit heeft hy my bekend. Eerst wou hy dit niet weten, en als ik aandrong dat hy de zaken in handen nemen zou als premier, chef van 't Kabinet, ja ik ben zóó ver gegaan hem ronduit te zeggen dat i my Minister van Koloniën maken moest, verschuilde hy zich achter zyn jaren, zyn vermoeidheid &c. Nu, dat is niet waar (ik geloofde 't ook nooit.) Hy is met den K. gebrouilleerd en daarom kan hy niet op den voorgrond treden. Juist daarom ook is hy hartelyk voor my, wyl hy voelt dat ik hem nu te meer aanhang omdat anderen hem minder tellen. Ik voelde dit reeds te Keulen, maar nu is 't zeker. Hy klaagde altyd dat ‘ze’ niet naar hem luisterden.
Toch heeft hy my de groote dienst gedaan door my aan graaf v. Zuylen voortestellen, (Buitenlandsche zaken) by wien ik vryen toegang heb. ‘Dat is wat’ zou je zeggen! Welnu, van Zuylen staat op 't vallen, en in de gesprekken die wy voerden kwam 't eer neder op hulp aan hem, dan aan my. Ook kon v.Z. zelf natuurlyk alleen door Hasselman (Koloniën) werken. En tot nog toe had ik expres H. niet gesproken. Want ik vreesde daarin, als oud-resident, een tegenstander te vinden.
Gister schreef me R. een briefje om my dóór v.Z. aan Hasselm. te doen voorstellen. Ik antwoordde: ‘goed! Omdat U 't zegt, en omdat ik helaas vrees dat er niets meer aan de zaak te bederven is. Ik verdrink in een moeras van gewoonheid.’ (Dit sloeg op eenige regels uit myn drama, die R. kent, en waarin over gewoonheid van ministers wordt geklaagd. Ik kan hem alles zeggen. Wij hebben zamen geschaakt, en hy gaf me zyn portretje. Ik voel dat hy van my houdt, en het betreurt dat i my niet eer geholpen heeft toen hy regtstreeks magt had. Nu moet hy werken dóór graaf v.Z, die een neef is van zyn schoonzoon baron v.Z, den gezant in den Haag. En ik geloof dat gr. van Z. onder hem zit met geld. gr. v.Z. zei me zelf dat i niet ryk was, - NB als excuus toen ik schold op rykworders! Komiek he?)
Enfin, ik ging naar v.Z. die ook zei: ‘ga toch naar Hasselman, hy is U genegen, en erkent dat van Twist U onregtvaardig behandelde.’
- Dat valt me meê, zei ik. Ik had gevreesd dat de gewezen resident tegen my zyn zoude.
- Neen, neen, - dat is zoo niet! We praatten nog wat (zeer makkelyk. Ik zei net wat ik verkoos, en ik wist van R. dat hy 't aardig vond ja zelfs dat ik driftig was geworden.) en ik ging naar Hasselman.
De ontvangst was meer dan goed, want in plaats van te moeten pleiten of betoogen, begon HY met te vertellen dat hy persoonlyk als ass. Resident van Pandeglang (je weet wel, de aardbeien afdeeling) alles van Lebak wist, en zelfs een memorie had geschreven waarin de knevelaryen werden aangetoond. Hy verwonderde zich dat ik die nooit had aangehaald, en zei: dan hebben ze 'm zeker verdonkeremaand! Hy vertelde my knoeieryen van Lebak, inplaats dat ik 't hoefde te doen.
Nu zou ieder verstandig mensch zeggen dat ik dus klaar was! Ja, maar...
In de eerste plaats staat het ministerie op 't vallen. Juist vandaag is een erge stryd in de Kamer. en ze zyn vooruit gecondemneerd. Er is een overwegende clique in de Kamer die 't Kabinet bestormen wil. De nieuwe Kamer (na de ontbinding) heeft nagenoeg een gelyk resultaat geleverd, d.i. eene zoogen: liberale meerderheid die op 't kussen wil. Nu zegt R. (en ik ook) dat het hun eigen schuld is, dat ze vóór de ontbinding my hadden moeten laten komen, dat ik dan had kunnen werken op de verkiezingen - maar wat helpt dit nu! Tot het weder ontbinden hebben zy den moed niet, vooral daar de Koning die het verzamelingspunt wezen moet, minder dan nul is; hy laat z'n eigen vrienden in den steek. Die man moet niets niets waard zyn. Hy zit onder eene fransche maîtres die hem al zyn geld afneemt (men zegt fr. 100.000 smaands) en dat moet hy geven, niet uit liefde, maar omdat ze brieven van hem heeft die hem zeer comprom. zouden. Daardoor is hy court d'argent, en suf, onverschillig. Dit is ook de reden dat ik niet by hem ga. Er is niets met hem te bereiken, want al zou men hem iets aan 't verstand brengen, den volgenden dag is er niet op te rekenen. Dit nu belet de ministers doortetasten. Hy zelf zou hen in den steek laten.
Goed, zeg je maar waarom kunnen ze dan jou niet herstellen vóór hun aftreden? Dit zegt R. ook. Maar, voegt hy er by, ‘och, een minister die op 't vallen staat, heeft geen énergie, geen lust &c’ Heel pleizierig voor wie er onder lydt! -
Maar er is nog een bezwaar. Het schynt dat men na myn vertrek uit Indie, om zich te wreken omdat men den Havelaar niet openlyk tegenspreken kan en zelfs genoodzaakt was te erkennen dat ik gelyk had, my heeft zwart gemaakt, zoodat het een minister moeielyk is my te helpen zonder het Indisch bestuur een slag in 't gezigt te geven. Dit merkte ik aan Fransen v.d. Putte in der tyd. Hoe en wat dit nu zyn mag, weet ik niet. Maar Hasselman zal 't nazien, en morgen, Vrydag, spreek ik hem.
Het spreekt van zelf dat ik't noodige gezegd heb om my daartegen te wapenen. En dat is nu de party die ik speel.
Dus niet, - of nòg niet geslaagd! Maar lieve beste tine, ga eens na hoe gering myn middelen zyn! Hoe klein myn punt van uitgang, toen ik daar te Keulen zat en de zaak begon. En - er zyn fataliteiten in 't spel geweest! Dat wegraken van het geld van R, - de verdrietige correspondentie die er uit volgde, het oponthoud - de lamheid van den Koning - myn armoede (ik hang geheel van R. af om de rekening van myn logement te kunnen betalen) - de angst voor jou - de magtige vyanden die ik heb -
Kyk, als je dit alles nagaat, moet je erkennen dat het wonder is dat ik 't nog zoo ver gebragt heb in deze aanrakingen te komen, en hoe 't nu ook afloopt myn positie is verbeterd door de relatien.-
Ik moet bekennen dat Hasselman een prettigen indruk op my gemaakt heeft: als persoon. Of hy en v.Z. de mannen zyn waaraan Nederland behoefte heeft als minister - geloof ik niet. Of liever ik weet zeker 't tegendeel. Maar er is met zoo'n struikelblok van 'n Koning niets aantevangen, en ik zou waarachtig ook geen raad weten.-
Als ik je nu morgen, na 't bezoek by H., niet terstond schryf, denk dan dat het weêr aan 't onderhandelen en pleiten gegaan is. Elke démarche meêtedeelen zou onmogelyk zyn. Byna elken dag kryg ik briefjes van R, of spreek ik hem, en (als by een schaakparty) na elken zet verandert de toestand zonder dat men nu juist noemen kan, hoe. Dìt is zeker, vóór twee dagen dacht ik dat het uit was, en nu is er weer een beetje hoop. Maar bedenk goed dat Hasselman's goede meening misschien schipbreuk lydt op vrees om in zyn toestand (à la veille van te vallen) velen het hoofd te bieden.-
Myn toestand heeft iets zonderlings door de disharmonie tusschen myn vryheid van zeggen en myn middelen. Maar - treurig is het! Met v.Z. (buitenl. zaken) sprak ik over Bismarck, en over de wyze om hem pal te zetten, maar wat baat het, of ik hem iets voorstel, als hy daarby denkt: ‘Wat gaat het my aan, morgen ben ik geen minister meer!’ Ik lees dat op z'n gezigt. En myn aanraden om weer de Kamer te ontbinden, dus minister te blyven (wat hy wel willen zou) stuit af op den onwil of de onverschilligheid van den Koning, die er niets om geeft, hoe 't gaat, en te lam is om z'n eigen vrienden te beschermen.-
Mimi wacht te Keulen den uitslag af. Zeg me eens of je 't vrindelyk zult opnemen als ze je eens een woordje schryft. Och asjeblieft! Ze is voor my een trouwe hulp geweest! Denk dat ze honger met my geleden heeft, en nooit nooit een klagt! Zonder haar