Lijst van brieven op datum
19 januari 1868
van
R.C. d' Ablaing van Giessenburg (bio)
aan
Alphonse Johan Bernard Horstman Nahuijs (bio)
Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868 (1979)
19 januari 1868
Brief van R.C. d'Ablaing van Giessenburg aan A. baron Nahuijs te 's-Gravenhage. (Kopieboek 3, blz. 111. M.M.)
alleen door een moeder: d'Ablaing was de zoon van een ongehuwde moeder; zie VW XI, blz. 786.
duitenplaterij: door Multatuli gemaakt woord voor de beuzelpraatjes van de kamerleden voor wie het koloniale vraagstuk bestond in breedvoerig behandelde détails van de goedkoopste indische munt. Zie VW II, blz. 199-201.
Amsterdam 19 Januarij 1868.
Waarde Heer
Ingesloten de promesse van Edmonston & Douglas volgens verlangen, terug. Het spijt mij zeer dat ik u voor uw vertrek niet spreken kan, want ik heb u veel te zeggen. Dagen lang zou ik misschien te spreken hebben, omdat ik u beschouw als een intelligente kracht die, ten nutte der maatschappij uw voordeel zoudt kunnen doen met mijn persoonlijke ondervinding en de resultaten van mijn overpeinzingen. De eigendommelijke karaktertrek in mijn geslacht: zelfstandigheid, die bij mij vereenigd is met de toewijding, het uitvloeisel van een ontwikkeling, alleen door een moeder geleid, en die aldus den grondslag vormt van mijn eigenaardige wereldbeschouwing en van mijn onvermoeide strijd tegen de misbruiken onzer maatschappij, weerhoudt mij inbreuk te maken op uw individuele vrijheid door ongevraagd u raad aan te bieden of uwe beschouwingen of handelingen te gispen. Ik geloof echter in het algemeen belang te handelen, door u een blik in mijn hart te doen werpen, ontwikkeld gelijk het is door lijden en denken.
Mijn religie is: de liefde tot het ware, het goede, het schoone; - daarom strijd voor waarheid, rechtvaardigheid, veredeling.
Ik wil geen individuele belangen bevorderen die in strijd zijn met algemeene belangen; ik steun zoo veel en zoo goed ik kan die belangen die ten algemeenen nutte werken, ik kan niets doen, of bijna niets, helaas, voor hen, wier belangen geheel afgescheiden zijn van die der maatschappij, en die dus zonder merkbare invloed daarop zijn.
Daarom steunde ik Multatuli, die zich verzette tegen onrechtvaardigheid en logen: maar heb ik niets gemeens met E.D. Dekker, die het algemeene belang niet alleen uit het oog verliest, maar die de misdaad pleegt zijn buitengewone faculteiten aan de onmiddelijke, ja zelfs aan de middelijke bevordering van dat belang genoegzaam geheel en al te onttrekken, die lijdt, terwijl hij bekwaam is om te werken, die tot bedelen afgedaald is om zich in het leven te houden, die vrouw en kinderen der algemeene liefdadigheid prijs geeft, terwijl hij in alle gevallen nog handen heeft om den straatbezem of den schoenborstel te hanteren, wanneer al zijn brein onmachtig moge geworden zijn, om hem op een andere wijs zijn brood te doen verdienen. Evenzeer als ik mij aangetrokken voelde tot Multatuli, die onvoorzichtig genoeg was zich en de zijnen tot martelaars te maken, voor een edele zaak, zoo heb ik een verwijdering bij mij voelen opkomen en toenemen naarmate E.D. Dekker zijn eigen martelaarschap en de goede zaak mede, ging exploiteren uit zelfvergoding, naarmate het doel dat hij vooropstelde, bleek middel bij hem te zijn om tot een geheel ander doel te geraken, naarmate de adel van zijn ziel, de uitnemendheid van zijn hart door hem bezwalkt werd met ‘duitenplaterij’.
Zoodra Dekker Max Havelaar wordt, zoodra Multatuli op nieuw het scalpel legt aan de wond die kankert aan onze maatschappij, zal hij mij bereid vinden hem bij te staan zoo veel in mijn vermogen is, en met de zelfde hartelijkheid van vroeger.
Hadde ik de te groote ontwikkeling van mijn hart niet met geweld bedwongen, ik ware geworden als de vrouw, in de verhevene beteekenis van het woord; ik zou mij gehecht en opgeofferd hebben aan personen, die - wie weet - misschien niet eens altijd zoo ver boven mij stonden in waarde om die toewijding te verdienen.
De lessen der ondervinding, de vruchten van een langdurig gevoerden inwendigen strijd, de resultaten van te dieper en zwaarder nadenken, naarmate ik op minder genialiteit bogen kon, hebben mij den gezichtskring verruimd, en hebben mij er toe gebracht mij aan de bevordering van edele bedoelingen te wijden, en daarom hen te steunen die nuttig zijn door hun streven in den geest van maatschappelijken vooruitgang, en hen te steunen zoo lang zij nuttig blijven. Ziedaar, Waarde Heer, eenige mijner persoonlijke beschouwingen, lees ze en geef in de jury uwer beoordeeling, een gelijke plaats aan uw verstand als aan uw hart...
Ik roep u een hartelijk vaarwel toe, en wensch u voortdurend gezondheid, benevens de lust en de geschiktheid om der menschheid nuttig te blijven.
T.T.
R.C.d'A. vGg