Lijst van brieven op datum
27 november 1867
van
Multatuli
aan
J.J. Rochussen (bio)
Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868 (1979)
27 november 1867
Brief van Multatuli aan J.J. Rochussen. Dubbel velletje postpapier, waarvan drie blz. beschreven. (Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)
te Parys ontvangen: deze brief, stellig in november 1864 geschreven na een verzoek om financiële hulp, is niet teruggevonden.
hun ontslag: uit kritiek op de afhandeling van de Luxemburgse kwestie, geheel buiten het parlement om, verwierp de Tweede Kamer op 26 november 1867 de begroting van de minister van Buitenlandse Zaken, J.Ph.J.A. Graaf van Zuylen van Nijevelt. Het antwoord van Rochussen is in afschrift bewaard gebleven in een brief van Multatuli aan Tine, d.d. 30 november 1867.
Aan Zyne Excellentie
den Heere J.J. Rochussen
Minister van Staat.
Keulen 27 November 1867
Excellentie!
Uw laatste brief, te Parys ontvangen, hoe bitter ook, en naar ik meen in stryd met den toon waarop Uwe Excellentie, vóór het Amsterdamsch Internationaal-Congres, my geliefde toetespreken, zal my evenmin verhinderen Uwer Excellentie steeds een dankbaar, harte-lyk, gevoel toetedragen, als om, waar het nuttig wezen kan voor de algemeene zaak, Uwer Excellentie een verzoek te doen.
Ik verneem dat de ministers hun ontslag hebben ingediend, en dat derhalve, indien Z.M. het gelieft aantenemen, de liberaliserende praatjesmakers eerlang weder vry spel zullen hebben. Moet Nederland op nieuw worden overgeleverd aan de dorre schoolmeestery van den heer Thorbecke? Indië aan den heer Franssen van de Putte? Kan de heer van Zuylen my niet gebruiken? Mag ik niet meêdoen in den stryd om den Koning weder tot Koning, de regering weder tot Regering te maken?
Het staat aan den heer van Zuylen Nederlands Bismarck te zyn. Het land zou er wèl by varen.
Ik ben bereid, indien Uwe Excellentie of de heer van Zuylen my zoudt gelieven te steunen, by eene allernoodzakelykste kamerontbinding (nu of nooit!) te zorgen, dat er nu eens indedaad ‘nieuw bloed’ in ons Parlement kome, mannen die hunne roeping anders begrypen, dan drie-vierde onzer ‘geachte leden.’
Eén blyk van Regeringswege dat men zich myner aantrekt - god weet, dat de motiven niet moeielyk te vinden zouden zyn! - en myn schryven heeft invloed.
Is er dan op den duur te 's Hage zooveel talent over, dat men het myne niet gebruiken kan?
Het is waar, behoudend ben ik niet. Maar dat is Uwe Excellentie ook niet! Er is behoefte aan geheel iets anders, dan die versleten vormen waarmede - sedert 1848 vooral - velen, die zonder zulke partyvlag volstrekt niets zouden geweest zyn, zich hebben moeten behelpen. Dat andere meen ik te kunnen leveren, indien ik gesteund word. En ik vraag dien steun niet uit eigenbelang, doch in het belang der zaak.
Na de beleefde groete heb ik de eer met de meeste hoogachting te zyn
Uwer Excellentie's dienstwillige Dienaar
Douwes Dekker
breite strasse, 123.