Lijst van brieven op datum
21 maart 1867
van
Multatuli
aan
Julius de Geyter (bio)
Volledige Werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868 (1979)
*21 maart 1867
Brief van Multatuli aan J. de Geyter. Afschrift van onbekende hand. (M.M.)
Naar Mimi meedeelt (Brieven WB VIII, blz. 35) heeft De Geyter in het afschrift iets weggelaten als ‘te vleiend voor den ontvanger van den brief.’ De tussen haakjes gedrukte woorden. Ik ontvang daar zijn in dit afschrift doorgestreept, kennelijk overeenkomstig de autograaf.
De namen Breuer en Flemmich, die in dit afschrift door stippeltjes zijn vervangen, werden overeenkomstig de bovengenoemde uitgave aangevuld.
Keulen 21 Maart 1867.
Beste de Geyter. Ik heb u 37000 dingen te zeggen. Vooreerst dat ik jaloers ben op uw inkt, die zwart is. Ik heb betaald 2 groschen, daarna 2½ grosche, en eindelyk 7½ grosche om zwarte inkt te koopen, en ge ziet hoe ze is. 2o. Dat gy verkeerd doet met ‘Waarde Heer’ te schryven. Als ge 't weer doet, zend ik U uw brief terug. 3o. Dat het lief en groot van U is - - -
5o. Dat ik in den brand zit, en uw hulp noodig heb. Zie hier hoe. (Ik ontvang daar) deugt niet. Ik moet anders beginnen. Zoo ziet ge dat iemand die in den brand zit, niet uit zyn woorden komen kan. De ‘libre pensée’ noodigde my uit. Ik nam 't aan tegen Zondag, en schreef, niet wetende hoe laat ik, òf Zaterdag, òf Zondag morgen arriveren zou, dat ik my Zondag morgen vóór 11 uur, zou aanmelden by den Hr Van Straelen.
Daarop ontving ik een vriendelyk voorstel om liever reeds Zaturdag te komen, wyl ik anders te vermoeid zou zyn (heel juist) en ‘dat die heeren zooveel mogelyk zouden zorg dragen my den avend genoegelyk te doen doorbrengen.’
Intusschen had ik aan den Heer Breuer gevraagd, of ik by hen mogt logeren. Ik herinnerde my wel ook door den heer Flemmich uitgenoodigd te zyn en dat indedaad aangenomen te hebben, maar wist niet regt, of ik dat moest beschouwen als terloops of ernstig.
Nu ontvang ik een brief van Mevrouw Breuer, waarin H. Ed, heel lief, my mededeelt dat ik niet zonder lompheid de uitnoodiging van den Heer Flemmich mag voorbyzien (en parenthèse, zulke opmerkingen vind ik nu juist een kenmerk van ware hartelykheid, en ik ben er dankbaar voor.)
Nu heb ik besloten om te Antwerpen aan te komen Zaterdag middag 5.40 en - uit een waar gevoel van vriendschap, hartelykheid en dankbaarheid - al myn bezwaren op U te werpen.
Logeren hier, logeren daar, den avend passeren met ‘libres penseurs’ of op 't Concert, regts gaan, links gaan - zie ik doe met u als de gelovers met hun god: Hy moet het weten!
Aan de ‘libre pensée’ heb ik geschreven dat ik uw ‘paquet’ wil zyn, dat ik uw ding ben.
Is dat goed?
De overige 36994 punten zal ik later behandelen, als ik goede inkt heb.
Wees dus tot Zaterdag middag met uw lieve vrouw hartelyk gegroet van uw liefhebbende
Multatuli
Maak goed dat ik met den heer Flemmich en règle kom, anders vermoord ik u. Ik ben, als Jehovah, zachtmoedig van harte, dat ziet ge.