Lijst van brieven op datum
26 augustus 1866
van
Multatuli
aan
R.J.A. Kallenberg van den Bosch (bio)
Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)
26 augustus 1866
Brief van Multatuli aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Coblenz 26 Augustus 1866
Waarde Heer vanden Bosch, 't was my moeielyk uwen brief van den 14n te beantwoorden. Ik blyf er by dat die Circulaire my grieft - maar wat baat het of ik dit uitleg. De hoofdzaak komt hierop neer dat ik in dat stuk word afgescheiden van myn vrouw en kinderen, en dus voorgesteld op een wyze die byna alles wat ik ooit schreef tot leugen maakt. Dit is geen kleinigheid voor iemand die niets heeft dan den invloed die hy zou kunnen krygen door zyn pen!
Al wat ik voortaan zeg, betoog, bewys lydt schipbreuk op 't cachet dat nu door vrienden is gezet op myn onwaardigheid. ‘Men was tòch tegen U’ zegt ge. Schrale troost! Maar dat antwoord gaat niet op. Wel was en is men tegen my, maar dat had niets te beduiden als ik niet door armoede verhinderd werd te arbeiden. Overgegeven aan kommer kon ik niet geregeld ieder te woord staan. Ik kon maar zelden werken. Daarvan is gebruik gemaakt. De vyandschap sloop ongedeerd voort. Die meerderheid waarvan gy spreekt vrees ik niet. In één oogenblik keert ze om, maar - ik moet kunnen stryden zonder gebonden handen. Wie my had willen helpen, had moeten helpen die handen losmaken. De inroeping van hulp voor myn vrouw en kinderen, met expresse toespeling op 't buitensluiten myner bemoeienis, is hard voor iemand die zooveel om vrouw en kinderen geleden heeft. En zeker kon nooit iets welkomer zyn voor Publiek dan zulke bevestiging van praatjes. Door armoed werd ik van huis gedreven, door armoed moest ik gedoogen dat men my schold en lasterde, en nu ten slotte moet de armoede der mynen gebruikt worden om te bewyzen dat ik verdien zoo arm te zyn!
Ik behoefde niet arm te wezen, als ik werken kon. Dat kan ik nu nièt. Ik ben in een toestand die my elken dag de vraag voorlegt: zal 't de laaste zyn! In zoo'n stemming is 't vergaderen van denkbeelden onmogelyk. Ik lyd gebrek. En als ik dit zeg, is 't niet als vele anderen spreken, - zoowat zoowat de waarheid, en slechts betrekkelyk - 't is waar, zoo waar als iets waar zyn kan. En gebreklyden noem ik niet het derven van een en ander wat men gaarne bezat, ik noem dit wat het is, behoefte hebben aan het eerst noodige, aan eten. Ik lyd honger.
Een minister zei tot iemand die beweerde niet te kunnen leven: ‘Welnu, ik zie daarvan ook de noodzakelykheid niet in’. Er zyn velen tot wien ik zoo spreken zou, maar denkende aan die uitspraak die bar klinkt en zeer dikwyls regtvaardig wezen zou, durf ik te beweren dat ze op my niet van toepassing is. Ik geloof na al myn stryd, na myn leed, na myn inspanning, na myn goeden wil, na myn arbeid (minder dan ik wilde leveren, maar veel toch in verband met den toestand waarin ik meestal verkeerde) ik geloof, na dat alles, minstens even veel aanspraak te hebben op existentie als menigeen die nooit iets deed. Dat het publiek in Holland tegen my is, bevreemdt my niet. Ik verwachtte niet anders, en heb 't voorspeld. Maar dat men dat publiek zoo makkelyk zou laten triumferen door my te smoren in armoede, had ik niet verwacht. Als ik beveiligd ben voor dadelyk gebrek (want die stryd is afmattend) kàn ik werken, en ik kan de verleende hulp zonder veel moeite restitueren. Ik zou me schamen als dit niet zoo was, maar ik schaam my niet dat ik onmagtig ben in een positie als de tegenwoordige. Ik kan niets aanvangen. Ik bedoel niet: je ne sais que faire, maar: je ne saurais commencer. Ik ben geen dag zeker van den volgenden. Ziet gy kans my voor een maand of drie te steunen met byv. f 100 of f 80? Als ik dat weet begin ik terstond te werken. Ik denk dat ik er my boven op help. Toen ik den Havelaar schreef had ik ook lang gezworven, en ook toen had ik een oogenblik rust over myn gezin dat toen by myn broeder logeerde. Maar als ge er kans toe ziet, zend my dan oogenblikkelyk iets, want ik heb 't noodig om te eten.
Ik schryf slecht en slordig. Ik ben zenuwachtig en dat slaat op de oogen. By wat kalmte gaat dat over.
Ik groet U zeer hartelyk, ook als gy my niet kunt helpen. Dan zal ik, na al wat gy deedt begrypen, dat het onmogelyk is, maar hoe ik 't dan maken zal, weet ik nièt. Nog eens hartelyk gegroet van
Uw vriend Douwes Dekker
Allerlei misverstand! Ik heb niet geklaagd over de scheiding van myn vrouw en kinderen door haar vertrek naar Indie of Italie (schoon 't my hard genoeg is) maar over de scheiding tusschen myn gezin en my in de circulaire.
Schoolgaan? Ik buitenlands? Eilieve als er gelden waren om met myn vrouw en kinderen te zyn, zou ik niet buitenslands wezen. Zoodra 't plan van de Circulaire uitgevoerd ware, zou de eerste weldaad voor myn gezin wezen dat ik 't rejoigneerde. Dat zou èn voor myn vrouw, en voor de kinderen, èn voor my hoofdzaak zyn.
En... slecht financier! Moet Nederland niet denken dat het my wonderwat betaald heeft voor myn getob? Waarlyk ik heb niet veel in handen gekregen van 't Publiek, na al den leegen lof waaronder 't my smoorde. Och, ik wou dat ik een slecht financier had kunnen zyn. 't Is curieus, tien jaar lang armoed te lyden, en dan te worden veroordeeld tot armoede, wegens verkwisting! Gy zegt: ‘er wordt in de circulaire met onderscheiding over U gesproken.’ Och, dat doet me zoo zeer! Gy weet hoe men altyd gewigt legt op de ‘maren’. En, ronduit gezegd, als 't grond heeft dat de belangen myner vrouw en kinderen tegen my moeten worden beschouwd, dan verdien ik die onderscheiding niet. Ik ben altyd een goed hartelyk vader geweest, en ontzegde my 't noodige, om als ik iets had het naar huis te zenden. Hoe komt van Vloten er aan!