Lijst van brieven op datum
6 juli 1866
van
Multatuli
aan
Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)
Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)
* 6 juli 1866
Brief van Multatuli aan Tine. (Brieven VII, blz. 86-92; Brieven WB VII, blz. 73-77)
aan den weg: hierbij tekent Mimi aan: 't Was de weg dwars over de bergen van Ehrenbreitstein naar Ems.
Vrydagmorgen.
Lieve beste Tine. Ja, zeker ben je dapper. Ik heb je brief van dingsdag van Parys. Nu moet ik je zeggen dat ik in erge ongerustheid zat (en nog) over je geld. Ik begreep dat je in Amsterdam nog uitgaven gehad had, en ook zonder dat, het meegaan van Edu zal uit je gis geloopen zyn. Ik ben angstig nieuwsgierig hoe je 't gemaakt hebt. Ik weet natuurlyk dat snel doorreizen zeer vermoeyend is, maar daar tegenover staat de duurte van 't ophouden. Dingsdag was je in Parys. Nu begryp ik niet waar je Zondag avond gebleven bent? In Brussel? Dat denk ik niet om Willème. Ik had gedacht dat je Zondag in eens door zou gegaan zyn naar Parys. Nu dacht je donderdag aan te komen, dus vier nachten logies. Ik vrees zoo dat je je misrekend hebt. Want je geldje was weinig. Ik zal niet gerust zyn voor ik weet dat je er bent.
De heele zaak wat aangaat je overplaatsing naar Italie kon niet beter. Holland was voor jou een hel. Maar 't was ook niet uit keus dat je 'r heenging. Ik kan niet zeggen hoe ik aan jelui denk. Och, die Edu en Non in Italië! En dat hy zoo zorgelyk voor je was op reis, die lieve jongen. De heele zaak is heerlyk en ik kan Stéfanie niet genoeg danken. Ook van Omboni is 't meer dan lief. Zoo iets hebben al m'n hollandse bewonderaars en al jou hollandse familie niet gedaan.
Ik ben erg nieuwsgierig naar later tyding. Vooral dat mee gaan van Edutje begryp ik niet goed. Potgieter? Genua? Nu dat zal zich wel ophelderen, als je nu maar denkt dat ik niets weet dan die paar regeltjes in je laatsten brief uit Holland.
Wat my betreft... ik wacht! Dat is 't oude. Voor vier dagen was de nood weer heel naby. Ik schreef aan Huet. Hy zond me terstond f 25, zoodat ik nu althans weer eten kan. (Vind je niet komiek, ik ben 't warm eten afgewend, en verlang 's avonds naar koud gezouten vlees en brood.) Ook vroeg ik aan Huet (daar jy hem vroeger noemde by de plannen van van Vloten) hoe 't met die zaak stond. Ik deed dit te meer omdat jy in je brief over Potgieter sprak en ik weet dat Huet en Potgieter bevriend zyn. Maar uit zyn antwoord ben ik niet veel wyzer geworden. Ik vraagde hem of er hoop was dat er iets komen zou van de pogingen van van Vloten, want dat daar van afhing of ik weer aan 't werk zou kunnen komen. Ik zeide hem dat jy my Potgieter noemde, en dat ik daardoor dacht dat hy betrokken was in die hulp voor Edu. Nu dat schynt juist te zyn, want hy antwoordt: ‘Werkelyk ben ik, ofschoon niet regtstreeks of dadelyk een dergenen geweest die het vertrek van Mevr. D. naar Italie gemakkelyker hebben gemaakt.’
Dat doelt natuurlyk op 't medenemen van Edu. Maar in plaats van my te antwoorden op myn vraag hoe 't stond met de plannen van van Vloten geeft hy my een andere vraag terug.
‘Doch daarmee zyt gy op 't oogenblik niet gebaat. Zeg my dus s.v.p. wat er gedaan zou moeten worden om het oogmerk te bereiken waarop gy voor uzelven doelt?’
Nu, dat is gek. Hy weet dat ik geen geld heb, en dat bleek uit zyn antwoord waarin hy my f 25 zendt om te eten. Wat beduidt nu die nuchtere vraag wat er gedaan moet worden? Eerst maanden lang je valse hoop geven en betuigen dat men aan 't werk is, en dan niet te weten wat er gedaan moet worden. Zou van Vloten dat ook niet weten? Wat zou 't baten of ik nu zei ik wil naar Italie, ik wil naar Amerika, naar Indië of ook: ik wil schryven! als ik noch rust noch mogelykheid heb om 't te doen. Stipt gezegd wat ik noodig hebben zou, ware een tydje kalmte zonder die afmattende zorg.
En ik beken dat Stéfanie's grootmoedigheid daartoe grooter kans heeft gegeven dan ooit. Want het idee dat jy in Holland was en zoo als je er was, drukte my vreesselyk.
Heb je er over gedacht je weg te nemen per rynboot tot Basel? Maar 't is goed dat je 't niet gedaan hebt. Als je 's nachts altyd had kunnen doorreizen, ware het beter geweest, want het is minder vermoeiend. Maar zoo niet, dan had je te veel logies-nachten gehad die de goedkoopheid van de boot zouden duur gemaakt hebben. Ook was je gebonden geweest aan hollandse booten daar de pruissische niet hooger kunnen varen dan Coblenz om den oorlog. Het dicht by liggende Mainz is vyandig. De pruissen hebben de wyn van den hertog van Nassau uit z'n kelders gehaald, maar voor duizenden laten liggen waaraan een merk was dat het aan particulieren behoorde! Is dat niet sterk in oorlogstyd? Ik kryg respect voor Pruissen. Toch moet ik je zeggen dat de Oostenrykers niet zouden verloren hebben als ik voor jaren reeds minister van oorlog geweest was. 't Doet me zeer hier zoo werkeloos te zitten als ik nu toch zie dat ik sommige dingen goed begrepen heb die men nu na enorme schade, erkent. Maar eerbied voor de inrigting van den pruissischen staat! Dat is prachtig! Men moet die militairen zien, en die snelheid en flinkheid van maatregelen! Op 't oogenblik geloof ik dat Frankryk tegen Pruissen 't zeer hard zou te verantwoorden hebben. Als de koning van Pruissen jong en energiek was, zou hy zich tot keizer van Duitschland kunnen maken, niet in naam, zooals de vorige keizers, maar effectief. Maar de koning is byna 70 jaar, en zyn krachtige flinke minister Bismarck heeft misschien minder moeite met heel Oostenryk als met die ouwe christelyke heer. Hoe 't zy, de wereld geschiedenis belooft in-teressant te zullen worden. Frankryk dat eerst tegen Oostenryk moest of zou zyn, zal nu gaan beginnen te vreezen dat Pruissen te veel glorie wint: jalousie de métier en 't zou wel kunnen gebeuren dat Italie nu Venetie krygt onveroverd maar weggegeven omdat Oostenryk al zyn kracht zal noodig hebben naar 't Noorden.
Ik weet niet precies hoe laat het is, ik denk circa één uur, Vrydag, en vrees dat de post voorby is. Verbeelje ik ben op een verdrietige manier myn horloge kwyt geraakt. We hadden een wandeling gemaakt over bergen, 't was stik heet en we rustten uit aan den weg. Daar 't een eenzame streek was trok ik myn jasje en vest uit (om te droogen,) en hing myn horloge aan een struik. By 't weggaan vergat ik het. Ik merkte 't eerst in een dorp vry ver van die plek en liep terug, maar 't was weg. Ik had me al zoo dikwyls verheugd dat het maar van koper was, en dus niet uit nood kon verkocht worden. Nu is 't toch weg, 't liep zoo goed, en ik had er zooveel pleizier van.
Ik denk dat de post voorby is. Je begrypt hoe ik verlang. Zul je my goed je reis beschryven? Och, 't doet me zoo goed dat Edu zoo flink is. En hy betaalde? Nu dat zal hy wel goed geadministreerd hebben, hy die my geen peren wou laten kopen.