Multatuli.online

17 januari 1866

Proces-verbaal van de rechtszaak inzake de klap op 1 december 1865. (Rijksarchief, Schaarsbergen; fotokopie M.M.)

De onderstaande tekst bevat de eindredactie: er is typografisch geen onderscheid gemaakt tussen de op het formulier gedrukte gedeelten en datgene wat er met de pen is ingevuld; voorzover gedrukte zinnen als niet ter zake dienende werden doorgehaald, zijn ze weggelaten. Het woord allen is toegevoegd als vervanging van een grote accolade achter de zes namen.

Proces-verbaal
van de Openbare Teregtzitting van de Derde Kamer der Arrondissements-Regtbank te Amsterdam, bevattende de teregtstelling van:
Eduard Douwes Dekker

Op den Zeventienden Januarij 1800 Zes en zestig is ter teregtzitting van de Derde Kamer, der ARRONDISSEMENTS - REGTBANK, te Amsterdam, alwaar gezeten waren de Heeren Mrs. C. Dronsberg Vice President, N. Muntendam &c N.S. Driessem (plaats vervangend) Regters C.H. Backer Substituut-Officier van Justitie, en C.J. Hingst Substituut-Griffier, het navolgende regstgeding in het openbaar gehouden.

De beklaagde, behoorlijk namens den Officier van Justitie gedagvaard, is ofschoon uitgeroepen niet verschenen.

Op Requisitoir van den Officier van Justitie wordt tegen den Beklaagde verstek verleend en het geding in zijne afwezigheid voortgezet.

De Officier van Justitie draagt den aanklagt voor.

De Officier van Justitie verzoekt het verhoor van de door hem gedagvaarde 6 getuigen, welke opgeroepen blijken ter teregtzitting tegenwoordig te zijn.

De getuigen hebben vervolgens op, last van den President de Geregtszaal verlaten, zijn een voor een, elk, nadat zijn voorganger ge-tuigenis had afgelegd, daarin weder teruggekeerd, en hebben toen, deswegens door den President ondervraagd, opgegeven te zijn genaamd:

de 1ste: Jacob Jacobs oud 35 jaren, van beroep zonder,

de 2de: Jesaja de Vries oud 31 jaren, van beroep zonder,

de 3de: Barend Abraham Rubens oud 32 jaren, van beroep agent in koloniale waren,

de 4de: Salomon Jacobs Groen oud 52 jaren, van beroep Inspecteur van Policie,

de 5de: Johannes Jozè oud 36 jaren, van beroep Dienaar van Policie, de 6de: Jean Eugène Duport, oud 50 jaren, van beroep Tooneeldirecteur, allen wonende te Amsterdam.

dat zij in geen dienst- of familiebetrekking tot den beklaagde staan, noch hem vóór het plegen van het feit, in de dagvaarding vermeld, gekend hebben, waarna zij ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, in handen van den President den eed of de belofte hebben afgelegd, van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

En hebben voormelde getuigen verklaard:

De eerste. In den avond van 1 December 1865 zat Getuige met zijne vrouw, en eenig gezelschap in de Salon des Variétés van den 6den Getuige: zijne vrouw wilde het vertrek verlaten, waarop Getuige een heer, dien hij nooit had gezien, en die op zijn sjawl zat verzocht even op te staan: deze zeide dat is goedje hebt me al genoeg verveeld. Nadat Getuige iets antwoordde gaf Beklaagde hem een slag in het gezigt en daarna nog eens en daar na op de borst. De 2de Getuige bragt toen dien Heer, die zeide‘ik ben Douwes Dekker’ onder het oog, dat hij niet slaan mogt, waarop Beklaagde dezen drie maal sloeg. - Getuige weet geen reden van dit ongenoegen van Beklaagde: afkeuring deed hij niet blijken: integendeel hij had zich dien avond ‘perfect geamuseerd.’

De tweede. Ten opzigte van het toe brengen van slagen aan den 1sten en hem (Getuige) overeenkomstig den 1sten Getuige. Hij hoorde Beklaagde tot den 1en Getuige zeggen: ‘Kritiseert u de vrouw van Sauvlet’, en nadat Beklaagde hem voor de 3de maal geslagen had, zeide hij ‘die revenge wil hebben, kome morgen bij mij.’

De derde. Omtrent het toebrengen van slagen aan den 1n en 2den Getuigen overeenkomstig hunne verklaringen.

De vierde Getuige zat in voormelden avond op de galerij bij den 6den Getuige in den Salon des Variétés, toen hij in het parterre luid hoorde spreken. Beklaagde riep ‘jij hebt die dames beleedigd’ wijzende op het tooneel, doch Getuige zag daar alleen twee heeren. Daarop sloeg Beklaagde den 1sten en vervolgens den 2den Getuige in het gezigt en riep: ‘die heeren die ik heb geslagen kunnen mij morgen hunne secondanten zenden’. Daar nu het publiek wilde, dat Beklaagde weg ging heeft Getuige met goed vinden des 6den Getuige Beklaagde verzocht zich te verwijderen, waaraan deze voldeed.

De vijfde. Getuige had op voormelden avond dienst in gemelden Salon des Variétés en heeft wel twist gehoord, doch geene mishandeling gezien; daarna is Beklaagde op verzoek des 6den Getuige verwijderd.

De zesde. Getuige was in 't voorportaal, toen hij in de zaal twist hoorde: naar binnen gegaan zag hij, dat iemand uit het publiek den Beklaagde met eene parapluie sloeg, waarop deze antwoordde: dat had ik wel op eene zoo'n verraderlijke wijze moeten verwachten. Beklaagde is toen door hem verzocht het lokaal te verlaten; deze Beklaagde zich dat de 1ste en 2de Getuige op De acteurs hadden geschimpt, waaraan Getuige geen ooren leende.-

Requisitoir.

Op de audientie.

De Officier van Justitie in het Arrondissement Amsterdam, Gezien de stukken, Gelet op het tegen deze beklaagde verleende verstek.

Gehoord de gehoudene Debatten, op de openbare teregtzitting, Gelet op de artikelen 309, 311, 52 van het Wetboek van Strafregt in verband met Art. 1, 2 en 3 der Wet van 28 Junij 1851 (Stb. No. 68); Art. 1, 2, 3 en 4 der Wet van 22 April 1864 (Stb. No. 29).

Voorts Gezien Art. 207 in verband met Art. 227 van het Wetboek van Strafvordering

Requireert, dat de beklaagde Eduard, Douwes, Dekker, worde schuldig verklaard aan de feiten hem bij dagvaarding ten laste gelegd, daarstellende:

‘het moedwillig toebrengen van slagen aan 2 personen, waardoor geene ziekte of beletsel om te werken gedurende langer dan 20 dagen is ontstaan’

en dien ten gevolge veroordeeld worde tot eene cellulaire gevangenzetting voor den tijd van 15 dagen,

tot betaling van twee geldboeten ten bedrage van acht gulden, met bepaling dat iedere boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, zal vervangen worden door eene cellulaire gevangenisstraf van 1 dag,

en in de kosten van het Regtsgeding,

executabel bij lijfsdwang ten behoeve van den Staat.

Amsterdam, 17 Januarij 1866.

C.H. Backer subst.

Hierna heeft de Officier van Justitie het woord gevoerd en het Requisitoir genomen ten deze annex.

Vervolgens heeft de President het onderzoek gesloten verklaard en de uitspraak van het in deze te wijzen vonnis bepaald op den 18den Januarij 1866.

Doorgehaald negen regels en één woord.

S.J. Hingst Griffier

C. Dronsberg