Multatuli.online

8 november 1864

Missive van de Minister van Koloniën I.D. Fransen van de Putte, aan de gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië L.A.J.W. baron Sloet van de Beele. Minuut met aantekeningen. (Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage; fotokopie M.M.)

Van deze missive is Multatuli uiteraard geheel onkundig gebleven; de tekst, maar zonder de aantekeningen, is voor het eerst gepubliceerd in De Gids, mei 1910, blz. 221-222.

Ministerie van Kolonien

's Gravenhage, den 8 November 1864.

Litt. A AZ No. 39/1351

816a 1252c & 567

aant. bij bur. (zes parafen)

Landpost geen duplikaat.

Gezien 11/7 64

E.

DE MINISTER VAN KOLONIEN.

Gelezen een kon. kabinetsrescript, dd 3 Novemb, 1864, no. 58,

Extr. 11/4-64 no. 25,

Gelet op het verbaal van 1 November 1864, no. 40.

Heeft goedgevonden te schrijven:

Aan Z.E. den Gouvr. Genl. van N.I.

Blijkens een kabinetsrescript van den 3den dezer, no. 58, heeft de Koning magtiging verleend tot verhooging van de traktementen der regenten in de residentie Bantam, zonder verandering te brengen in de personele toelage, laatstelijk in 1857 aan den tegenwoordigen regent van Lebak, radhen Adhipati Kerta Nata Negara toegekend, - alles overeenkomstig Uwer Excs voorstel, vervat in Hare missive van 4 Mei j.1. no 401/6.

Bij de behandeling van deze aangelegenheid heb ik mij doen voorleggen de besluiten, waarbij over den genoemden regent van Lebak is gehandeld. - Vooral het Indisch besluit van 11 December 1856, no 17, betreffende de beschuldigingen, tegen dit inlandsch hoofd ingebragt door den gewezen assistent-resident van Lebak, Douwes Dekker, heeft mijne aandacht getrokken. De overwegingen, welke blijkens dat besluit den toenmaligen Gouvr. Genl, hebben geleid tot eene gunstige beschikking voor dien regent, hebben mij bevreemd. Daarbij toch schijnt eene onderscheiding te worden gemaakt tusschen ‘knevelarijen’ en ‘zoogenaamde knevelarijen’, die wel als ‘ongeoorloofde handelingen’ worden voorgesteld, maar toch verschoonbaar geächt, omdat de inlandsche hoofden het ongeöorloofde daarvan niet inzien; en schier alle regenten op Java zich daaraan schuldig maken.

Het zal wel overbodig zijn Uwer Exc. te doen opmerken, dat zoodanige toegevende beöordeeling, ten koste en nadeele der inlandsche bevolking, door mij in geenen deele wordt beaamd. En ik meen te kunnen vertrouwen, dat U.E. bij onverhoopte herhaling van een dergelijk geval, zich door andere beschouwingen zoude laten leiden. Aan de bovenstaande koninklijke beschikking verzoek ik U.E. het verder vereischte gevolg te doen geven.

De Minr: v. Kol

(paraaf) vdP

Aantekening naast de laatste alinea

NB. Het nevenstaande is geschreven overeenkomstig de dispositie, welke Bur. A. heeft aangetroffen op Zijne Nota van 25 oct. in verb. 1 Nov jl. Lr Aaz no. 40.

Bur. A. veroorlooft zich echter de opmerking, dat een schrijven in den nevensbed.n zin, naar aanleiding van de nu behandelde incidentele questie, welligt meer kans had, om in Indie juist te worden opgevat en nagekomen, indien het Bestuur aldaar meer bepaalde inlichting kon bekomen omtrent het lot Zijner voorstellen betreffende de regeling der positie van de Inlandsche hoofden.

Het is aan Bur. A. niet bekend of te dien aanzien aan het Ind. Bestr. thans meer kan worden geschreven, dan geschiedde bij brief van 3 Septr. 1864, Lr 1864, Lr Aaz, no. 17/1042, toen de regeling afhankelijk is gesteld van de solutie der hangende questien wegens betere heffing van landrenten en wegens landeigendom op Java.

In elk geval meende Bur. A. door de voorafgegane opmerking in herinnering te moeten brengen het verband dat van Regeringswege is gezien, tusschen eene betere regeling van de positie der hoofden en de billijkheid en mogelijkheid, om hen strengelijk van misbruiken terug te houden.

Onderschrift van de minister

Niet zonder reden is door mij order gegeven tot boven aangegeven min. schrijven, onders'hands zijn toch mij stukken in handen gekomen waaruit blijkt dat de inboorlingen in Lebak zich zouden hebben opgeheven en ik twijfel of de Resident van Bantam wel the right man at the right place is - de stukken zijn particulier aan den GG. medegedeeld, en daar wordt zijdelings nu op gedoeld.

Ik verzoek Bureau AAZ mij de stukken inz. de verhooging der bezoldiging van hoofden zoo spoedig mogelijk voor te leggen.

7 nvr. (paraaf)

vdP