Lijst van brieven op datum
23 september 1864
van
Cd. Busken Huet (bio)
aan
Multatuli
Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)
* 23 september 1864
Brief van Cd. Busken Huet aan Multatuli. Afschrift van Mimi. (M.M.) De brief van Multatuli, waarop het onderstaande een antwoord is, en de authentieke brief van Huet werden niet teruggevonden. Multatuli had kennelijk geïnformeerd waarom De Gids niets van zijn werk besprak.
Bloemendaal, 23 Sept. 64.
Waarde Heer,
Ik heet wel mede-redacteur van den Gids, doch feitelijk ben ik weinig meer dan mede-arbeider. Slechts bij zeldzame uitzondering woon ik de vergaderingen der redactie bij; en om u iets te kunnen mededeelen van hetgeen op de jongste dier vergaderingen voorgevallen is met uwe ‘Ideèn’, heb ik moeten wachten tot er zich eene gelegenheid opdeed om naar de zaak te informeeren. Thans kan ik u met zekerheid melden dat de heer van Kampen, bij het terugzenden van het stuk aan uwen uitgever, zich slechts gehouden heeft aan de hem gegeven instructie. Wat de redactie aangaat, zij kan zich niet herinneren dat de eerste reeks van uwe ‘Ideen’ haar toegezonden is; en de gedachte is dan ook bij haar niet opgekomen dat No 1 van de 2de reeks aangemerkt behoorde te worden als een vervolg. Zij is alleen te rade gegaan met den inhoud van dat stuk; en aangezien zij niet wist aan wien zij uw brief aan Mevr. Pruimers die daarin eene voorname plaats beslaat, ter beoordeeling zenden zou (erken zelf, bid ik u, dat die brief uw meesterstuk niet is), meende zij het aan den uitgever verpligt te zijn om een exemplaar, waarvan geen gebruik gemaakt zou worden, aan hem terug te zenden.
Mogten er onder de redacteuren van den Gids - mij is daarvan nooit iets gebleken - enkelen gevonden worden die tegen u vooringenomen zijn, met mij zelven is zulks geenszins het geval. Ik stel prijs op de hoogachting van alle onafhankelijke mannen; ook op de uwe; en indien Gij voort wilt gaan met mij, ten blijke uwer bij alle verschil van meening welwillende gezindheid, uwe geschriften toetezenden, zal ik die toezending weten te waardeeren. Mijne houding tegenover de maatschappij is minder negatief dan de uwe, en ten gevolge daarvan heb ik meer voorspoed. Doch ik reken die niet voor eene verdienste. Ieder van ons moet weten wat hij wil, en elk die het goede wil is mijn bondgenoot.
Met aanbeveling in uwe vriendschappelijke herinnering,
Uw dienstw.
Cd. Busken Huet