Lijst van brieven op datum
augustus 1864
van
Multatuli
aan
Mimi Douwes Dekker (bio)
Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)
* 13-14 augustus 1864
Brief van Multatuli aan Mimi. Afschrift-Mimi, folio 17-19. (M.M.)
Naast de eerste datum tekende Mimi aan: brief 11/aug?
de Elberfeldse: zie Idee 138 (VW II, blz. 366-376).
de zeeziekte-historie: zie Idee 229-242 (VW II, blz. 436-459).
op 't water: aan het Rokin.
Zaturdag avond 11 uur.
Nu zal ik je vertellen. Ik heb drukte met corrigeeren en schryven. Je weet niet hoeveel werk er toe noodig is om een vel gedrukt te krygen. Dat corrigeren heb je geen begrip van. 't Schryven is 't minst, maar om je nu m'n drukte van vandaag te vertellen moet ik wat terug gaan.
Voorjaren reeds heeft d'Ablaing een vereeniging opgericht die ‘de Dageraad’ heet - dit moet niet verward worden met het tydschrift ‘de Dageraad. - Dit is een zeer modest burgerlyk gezelschapje van mensen die naar waarheid zoeken, en d'Ablaing is daar president van. Ze vergaderen eens in de week, zondag 's morgens. Dan wordt er een voordragt gehouden of een toespraak of zoo iets. 't Lykt wel wat op een gemeente. Ja zeker, zoo zijn alle gemeenten ontstaan. En zoo als altyd, 't is een soort armen van geeste - en vooral armen naar de wereld - die de kern vormen de noyau. d'Ablaing had me daarvan dikwyls gesproken, maar ik was er nooit geweest. Nu onlangs zei hy dat die mensen meestal geen geld genoeg hadden om lezingen van my by te wonen (als ik voor geld las) maar dat ik juist onder hen 't meest sympathie vinden zou. Daarop had ik gezegd dat ik dan eens by hen zou komen iets vertellen. Wy spraken af dat zou dan Zaturdag-avond zyn. En zie, hy had het laten rondzeggen, en ik had het puur vergeten tot van middag. Ik had proeven te corrigeren, ik had geschreven tot donker toe en liep met haast naar dat lokaal. 't Was een betrekkelyk klein lokaal, dat denk ik maar honderd mensen kan bevatten. Nu 't was vol, en 't deed me aan dat te zien, vergeleken by de lamheid van m'n andere publieken. Wat ik gesproken heb? Ik heb tweeërlei soorten van godsdiensten geschetst, de ‘Elberfeldse’ en de ‘zeeziekte historie’ in verband met elkaer. De godsdienst die gek maakt en die goed maakt. Enfin, ik heb satisfactie gehad en heb gelezen en gesproken tot tien uur van acht af. Ze waren naif tevreden, en 't deed me aan. Er was iets primitief-evangelies in die vergadering. De geest was iets alsof ze dankbaar waren. En ik zal 't weer doen. Honderd maal liever dan voor geld. Deze mensen veracht ik niet, weetje. Er zat een man die doof was. Men had hem een plaatsje digt by my gegeven, en hy luisterde met een hoorntje. Ik schreeuwde zoo hard ik kon dat-i me hooren zou.
Zondag morgen.
Ik heb drukte, want ik ben vol Ideen. Weetje wat zoo vermoeiend is? 't Corrigeren van wat ik eergister dacht, en 't schryven van vandaag. Dat is om duizelig te worden. En 't drukken gaat vreesselyk langzaam. Tusschen beide heb ik een week noodig voor ik voor goed van een vel af ben. O, als 't alleen 't schryven was! Maar over een tydje zal dat beter worden dat zal je zien. Ik heb op 't ogenblik veel lust in 't werk en zou graag drie drukkeryen te gelyk aan den gang houden (voor drukken, ja, maar 't corrigeren zou me vermoeien, vooral voor m'n ogen - en, en ook breekt het de gedachte van vandaag). Maar ik ben opgeruimd.
Zondag middag.
Ik ben druk aan 't werk. Ik heb veel in myn hoofd en heb lust er in. Ik zal zeker slagen, want ik voel me opgewekt.
Zondag avond.
Van middag zat ik thee te drinken aan de Weesperpoort, en daar hoorde ik de klarinet... och, een hele historie. Ik geloof dat ik er eens over gesproken heb met je papa. 't Is een blinde man met meisjes die muziek maken. Voor ik denk twee jaar, toen ik de Minnebrieven schreef, kwamen ze twee, drie maal in de week voor 't poolse koffihuis waar ik toen logeerde. En ik gaf ze als ik wat had. Maar sprak ze nooit. Eens kreeg ik een brief van... ik meen Zwartsluis. Die was geadresseerd ‘aan dien heer in 't logement’ of zoo iets. Ze ‘leerde een christelyk huishouden’ door bemiddeling van dominé vander-Goot, maar ‘dat nam haar vader 't brood uit den mond’ schreef ze. Kortom, ze vroeg of ik wat voor haar familie wou doen. Begryp wel dat ik 'r nooit had gesproken. Wat haar dreef om aan my te schryven weet ik niet. Misschien was 't omdat ik, als ik 't had, een kwartje uit het raam gooide en niet als de anderen centen. Ze had namelyk iets wat niet leek naar bedelen. Ze was gekleed als een fatsoenlyk meisje. Er was iets duits in haar voorkomen. Eens droeg ik Mary (...) op wat voor haar te doen. Mary riep haar by zich, en bestelde haar op zeker uur dat ze vry was van muziek maken. Maar toen kwam ze zoo mooi gekleed dat Mary haar geen naaiwerk durfde presenteren. En ze sprak van een inkomen 's weeks dat heel groot was, ik weet niet meer hoeveel. Eens later scheen 't dat ze weer terug was van Zwartsluis, altans ze liep weer met haar vader. Ik kwam hen, ik denk voor een jaar, tegen op 't water. De man vroeg me of ik eens by hem kwam. Hy sprak zeer fatsoenlyk. Volstrekt geen bedelaarstoon. Ik beloofde het, maar 't is er niet toe gekomen.
Nu, van middag, daar waren ze, en eerst kwam 't groote meisje my vragen of ik niet eens by hun ‘papa’ wou komen. Ik zei dat ik niet kon, dat ik zelf zorg en moeite had etc. Ze sprak zeer fatsoenlyk en had een toon die best in een salon zou hooren. Altans naar 't weinige wat ze zeide. Ik was vriendelyk maar bleef er by dat ik zelf veel zorgen had etc.
- O, m'nheer, 't is niet om u iets te vragen, maar we zyn altyd zo bly als we u zien.
Dit roerde me, maar ik hield vol, en ze ging.
Na een halfuur denk ik, daar kwam 't kleine meisje, van twaalf, dertien jaar.
M'nheer, compliment van papa, en och m'nheer u zou papa zoo'n pleizier doen als u hem even wou komen spreken. Hy staat daar te wachten. Och, toe m'nheer, doet u 't maar.
Enfin, ik ging. De man stak z'n hand uit. (wat drommel is dat nu, dat me dat zoo treft.) Ik gaf hem een hand, en toen de meisjes ook (verbeelje op straat, een bedelaarstroep!) Hy:
- Och mnheer, zou u niet ons eens willen komen zien, wy wonen tegenwoordig heel fatsoenlyk, waarlyk. Het is niet om giften en gaven - zoo zeid-i - Och, ik wou zoo graag dat u eens by ons kwam. Nou ik heb beloofd het te doen morgen middag zes uur. Ik heb 't adres opgeschreven. Ik begryp niet, wat die mensen zoo dringt my te willen kennen. Voordeel, belang? Ik heb 't meisje uitdrukkelyk gezegd dat ik niets had, dat ikzelf moeite had, enz. Enfin, ik zal je morgen rapport doen.
Ik zit midden in een lange verhandeling over den toestand van 't volk, en de blaadjes schrift en druk dansen me voor 't gezigt. Toch ben ik goed aan 't werk, en ik moet die bui waarnemen.
nadere informatie
afschrift