Lijst van brieven op datum
19 januari 1864
van
Multatuli
aan
J.C.P. Hotz (bio)
Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)
19 januari 1864
Brief van Multatuli aan Hotz. Zestien dubbele blaadjes postpapier, genummerd; dertien hiervan zijn nog aanwezig: vel 6, 11 en 12 ontbreken. (M.M.) Deze brief, uiteraard niet op éen dag ontstaan, werd gepubliceerd als Idee 451 (VW III, blz. 74-148), maar in soms uitgebreide, soms gewijzigde vorm. De autograaf is blijkbaar bestemd geweest en waarschijnlijk deels ook gebruikt als kopij. De tekst heeft onderstrepingen en veranderingen in zwarte inkt, waaronder talrijke zij het niet systematische vereenvoudigingen van de spelling, en herhaaldelijk de aanwijzing voor de zetter: v.o. = regel open. Er zijn ook onderstrepingen en toevoegingen in rode inkt, die kennelijk van latere datum zijn, toen deze brief werd gereed gemaakt voor publikatie. Dit alles ontbreekt vrijwel in de dubbele blaadjes 13-16, en aangezien daar het onderscheid met de tekst van Idee 451 het grootst is, mag men aannemen dat Multatuli voor dat gedeelte geheel nieuwe kopij heeft geschreven.
Het onderstaande is een weergave van de voltooide tekst in zwarte inkt, met weglating van de aanwijzing r.o. De aantekeningen in rood zijn cursief tussen toegevoegde haakjes geplaatst en bovendien voorzien van een asterisk. Absolute volledigheid was hierbij niet mogelijk zonder in onleesbaarheid te vervallen.
De losse blaadjes, met uitbreiding van de tekst, zijn niet teruggevonden. Voor blad b zie men VW III, blz. 86-87; voor blad c idem 94; voor blad c-d idem 95; voor het ontbrekende vel 6 idem 95-99; voor blad g idem 105; voor blad h idem 103-105; voor blad j idem 108; voor blad k idem 111, en voor blad l idem 114 enz. Het citaat uit Overijssel staat pas III, blz. 136.
Den Haag 19 January 1864
Amice! Wy hebben meermalen en vooral in den laasten tyd, al pratende, ons bezig gehouden met de publieke zaak. Dat praten is spreken geworden, en uit dat spreken is voortgevloeid zekere stemming die ons dringt verder te gaan, en 't niet te laten blyven by spreken. Handelen dus, werkzaam zyn, iets doen, dat is de aandrift die ons sedert weken en maanden vervult, en meermalen stuitten we alleen op de vraag: hoe? Als 't waar is dat alle beginselen moeielyk zyn, dan verklaar ik dezen brief voor een moeielyk werk want myn voornemen is hem te maken tot punt van uitgang, altans dat te beproeven. Ik zal schryven zonder veel inspanning-opmerking en studie is 't schryven voorafgegaan - losweg, en als pratende, met dìt verschil alleen dat het u mogelyk wordt door het mededeelen van deze blaadjes, dezen en genen deelgenoot te maken van onze inzigten. En daarom noem ik dit schryven een punt van uitgang, wyl het u in de gelegenheid zal stellen te onderzoeken of wy dan zoo geheel alleen staan met onze meening:
I. Dat er in de huishouding van den Staat zooveel is dat nadeelig werkt op het welzyn des volks.
II. Dat er van dat verkeerde veel zou kunnen worden uit den weggeruimd.
III Dat het van onze zyde oorbaar en pligt is pogingen aantewenden tot verbetering.-
Na die drie punten te hebben behandeld, wil ik my bezig houden met het onderzoeken van de vraag welke middelen daartoe zouden moeten aangewend worden. Doch ik herhaal hier dat dit schryven indedaad het eerste middel is. Gelukt het u namelyk door 't meêdeelen van deze bladzyden sommigen te bewegen zich aantesluiten aan onze voornemens, dan volgt de verdere loop der zaak van zelf. Zoo niet, dan is't moeielyker! Want ‘publiciteit’ is... kracht, ja, maar kracht voor de toekomst alleen. Publiek is niemand. Publiek gelooft, neemt aan, juicht toe, of verwerpt, beschimpt en verdoemt - maar... toegejuicht of veroordeeld, men blyft even ver als vóór ‘publieks’ meening. Eén persoon die steunt of tegenwerkt, weegt zwaarder in de schaal die naar slagen of mislukken overslaat, dan 't gemiddelde van al de stemmen die elkaêr vice-versa vernietigen. Wanneer het u of my gelukt éénige personen by een te brengen die ernstig het goede willen, is er meer gewonnen dan by algemeene toejuiching die krachteloos wordt juist dóór haar algemeenheid. (*noot a)
Ik wil een voorbeeld aanhalen van die onmagt der publieke opinie, in tegenoverstelling van de magt die kan worden uitgeoefend door een individu.
Stel u voor dat gy een accoord had gemaakt met een koetsier om U te vervoeren van Arnhem naar Amsterdam. Gy betaalt hem vooruit. Naby Utrecht blyft hy staan met z'n rytuig. Waarom, doet nu niet ter zake, hy wil dat zoo. Hy bekommert er zich niet om, of gy haast hebt, of 't u onaangenaam is langer dan noodig te vertoeven in zyn rytuig, hy heeft in zyn belang, of vermeend belang, zich 't regt aangematigd u te doen wachten. Naby Amsterdam vertoont hy dezelfde komedie nog eens, en arrogeert zich zelfs 't regt u, zolang hy verkiest, optesluiten in z'n wagen.-
Welk individu zou zich zoo iets laten welgevallen? Niemand!
Nu, 't ‘publiek’ wèl. De rynspoordirectie, steunende op die onmagt van ‘publiek’ op de zwakte der algemeenheid, durft te doen, wat niemand zich zou veroorloven omtrent een persoon, en waar ieder persoonlyk zich beklagen zou, over den voerman die misbruik maakt van zyn koetsiersgezag, gaat de weêrzin van 't publiek krachteloos verloren in onnutten wrevel. -
En als die onmagt blykt daar waar al de leden van eene verzameling gelaedeerde individuen zamenstemmen in ontevredenheid (niemand zal beweren dat de bedoelde handeling van de rynspoor directie hem behaagt) hoeveel te meer is dit dan het geval waar de algemeenheid der goedkeuring van nieuwe denkbeelden tegenstand uitlokt! tegenstand uit eigenbelang, uit onkunde, uit vooroordeel, uit de verwaande begeerte tot het voeren van een eigen vlag! O, zal men misschien zeggen de waarheid zal zegevieren, en wie anders wil overwinnen dan door háár, verdient die zegepraal niet. Dat is zoo. De waarheid zal zegevieren, na dat de leugen tyd in overvloed heeft gehad zich te verzadigen aan misbruik. Zeker zal er een tyd komen dat men neêrziet met minachting op den tegenwoordigen toestand, maar zy die daarvan voordeel trekken, ten nadeele van 't algemeen, zullen niet meer citabel zyn voor de regtbank die dán uitspraak doen zal. Het baat den Javaan weinig of men eenmaal de Nederlandsche overheersing zal afschetsen als een droogstoppelig Jesuitisme, de weinigen die zich vet mestten ten koste van de algemeene nationale eer, en met voorbyzien van de algemeene welvaart hebben daardoor geen grein verloren van 't gewigt dat hun oneerlyke winst in de schaal legt van hun oneerlyk gezag. Het baat de natie weinig of reeds nu deze en gene inziet hoe ze wordt opgeofferd aan de goochelary van een zeer kleine clique zogenaamde ‘staatsmannen’, die ‘staatsmannen’ plukken intusschen de vruchten van wat zy zaaiden, - en de natie levert geduldig haar bodem en bemesting.
Ja, zeker zal de waarheid zegevieren, zeker! Dat zeide gewis een enkele denker by 't zien verbranden van een heks... maar 't arme oude vrouwtje is verbrand! En de ‘heeren van den gerigte’ zyn rustig gestorven op hun bed!
I. Er is in de huishouding van Staat veel dat nadeelig werkt op het welzyn des volks.
Deze stelling is tweeledig:
a. Dat er aan het welzyn des volks veel ontbreekt.
b. Dat dit voor een groot deel wordt veroorzaakt door verkeerdheden in de huishouding van den Staat.-
1a. Moreel. Hoe is de toestand van publieke eerlykheid? De Statistiek der regtbanken toont aan dat zoogenaamde kleine, gluipende, lafhartige vergrypen toenemen. De misdaden waartoe énergie, moed, vasten wil, vereist worden, nemen af. Kindermoord is frequent, en men yst by 't bedenken van 't cyfer der vermoorde kinderen, als men het onbekende afleidt uit het aantal der dagelyks blykende gevallen. Het vinden van kinderlykjes biedt een welkom vulsel aan de couranten. En tevens bieden die kranten zelf een goede gelegenheid tot waarneming van 't peil der publieke zedelykheid, in hare annonces. ‘Geen gryze haren meer.’ ‘Dit middel geneest nog iets meer dan alle kwalen.’ ‘Wie dàt boek niet gelezen heeft, heeft niets gelezen’ enz. - Men lette voorts op den toon van polemiek op staatkundig gebied, van controverse in 't godsdienstige. Niemand acht den tegenstander, en al zeer spoedig bemerkt men dat die wederzydse verachting gegrond is.-
Er behoort wyders ter schatting van de publieke zedelykheid te worden acht gegeven op de wyze hoe 't meerendeel des volks zich vermaakt. Arbeid is noodzaak, uitspanning keuze. Die keus geeft dus middelen aan de hand ter beoordeeling van de zedelyke ontwikkeling of bekrompenheid. Dis-moi comment tu t'amuses, je te dirai qui tu es, zeg ik met wat verandering van 't bekende spreekwoord. Het volk spreekt niet, het wawelt of twist. Het zingt niet, het lolt. ('t is me om 't even of ik grof schyn in de keus myner woorden, myn hoofddoel is waar te zyn, onverschillig of die waarheid ruw klinkt of liefelyk.) De zaken die ik behandel zyn ook niet fyn.
Het volk wandelt niet, het slendert. Het volk vermaakt zich niet, het zoekt in luidruchtigheid - met of zonder opwinding door drank - een middel ter verdoving. Want de doorgaande, de normale toestand is zorg. Ik zeg met voordacht: zorg, en niet: smart, omdat er tot het gevoelen van smart zekere vatbaarheid voor fyner indrukken noodig wezen zoude, die voor een groot deel verloren is gegaan, en zelfs in die mate dat het oogenblikkelyk vergeten van de dagelykse ellende, in de schatting der lyders rang heeft genomen van vermaak.- ‘Zeg my hoe ge u vermaakt, ik zal daaruit opmaken wie gy zyt!’ Ik weet dat het een fout is uit op zich zelf staande feiten al te stoutmoedig te besluiten tot algemeene conclusien. Maar ook zou 't een fout wezen niet te letten op schynbaar nietige verschynselen, waar we zoo vaak ontwaren hoe belangryke waarheden door onbeduidende dingen worden aan 't licht gebragt. Ik herinner me by de be-handeling van het thema: ‘de keus van vermaak een kenteeken van den stand der beschaving’ eene opmerking die ik maakte ter gelegenheid der jongste kermis te Amsterdam.
Men joelde, verdrong zich, en... maakte veel geluid. Dat geluidmaken bestond in 't vry vervelend herhalen van twee of drie maten zang. Om exact te zyn mag ik niet zeggen dat men ‘liedjes’ zong. Het eentoonig geschreeuw bestond in ééne uitboezeming... de diepzinnige beschouwing der crinoline. Velen noemen het een ‘onzedelyk lied’. Dit is myns inziens onjuist gezegd, in dien zin namelyk, dat de onzedelykheid niet zoozeer is gelegen in de zeer laffe toespeling op geslachtsdeelen, als wel in de verwaarloozing van 't schoonheidsgevoel. Niemand is slecht omdat hy blyk geeft te weten hoe de mensch gevormd is, vrouw of man om 't even, maar wèl is 't een bewys van zedelyke dégradatie, dat onophoudelyk uitschreeuwen van diezelfde waarheid (waarnaar niemand vraagde, en welker herhaling dus vry overbodig was) te maken tot een uitspanning. Er is naar myn gevoelen een algemeene afdwaling van de waarheid in de waardeering van zedelykheid. Men wil daarby te veel de geslachtsdrift te pas brengen. In myn oog is een minister die rang, inkomen en magt aanneemt, zonder daarvoor terugtegeven eene evenredige hoeveelheid yver, kunde, goede trouw, oneindig strafbaarder dan de persoon die zich ten aanzien van 't geslachtsleven schuldig maakt aan ongeestige toespeling.
Hoe dit zy de kermistroep vermaakte zich. En dat vermaak wilde ik schatten. Ik werd in myn waardeering geholpen door een schreeuwende bende die eensklaps ophield met uitgalmen der natuurlyke historie van de crinoline, en bleef stilstaan voor een Koffyhuis. Welk vreemd voorval was belangwekkend genoeg om 't vermaak aftebreken?
Voor het Koffyhuis stonden stoelen... een heer zat daar, zeker als aanschouwer van de Kermispret, misschien waardeerde hij ook 't gehalte der vermaken, en zie... die heer had zyn hoed afgezet. Dat was alles. - Ei kyk, 'n heer zonder hoed! M'nheer, je zal kou vatten! M'nheer wil je m'n muts hebben? Mnheer, kom hier, ik zal je toedekken! enz. enz.-
Het schandaal van iemand die 't waagde een oogenblik daar te zitten zonder hoed was belangryk genoeg om het vermaak te vergeten, of liever dat grootere vermaak verdrong gedurende eenige minuten het kleinere, Wat moet men denken van de uitspanning der feestvierders over 't geheel? En men meene niet dat deze opmerking op zich zelf staat. Noch dat zy niet thuis hoort in de rubriek: toestand der zedelykheid! Ik herhaal dat men te veel gewoon is by dat woord alleen te denken aan zaken die in in betrekking staan tot het geslachtsleven.
Ik heb daarover geheel andere begrippen dan de gewone, en getracht myn meening kort en forsch te formuleren door de uitdrukking: de eer van den mensch woont boven den navel, doch al is men dit niet met my eens, dìt toch zal men moeten toestemmen dat er geen grootere onzedelykheid kan bestaan dan eene zoo ellendige armoede van ziel, als men alom by 't volk kan waarnemen. Is onzedelykheid niet te vergelyken by ziekte? En is niet hy ziek die uitgeput is en zwak en hongerend en verslapt?
Is 't dus niet eene onzedelykheid, die totale absentie van wil, geest, gevoel, smaak? Is die leêgte niet onzedelyk? O zeker, men zou den man niet gezond noemen die leed aan eene gelyksoortige ‘starvation’ van 't lichaam! Bloedarmoede, gebrek aan veêrkracht in de spieren, uittering verval van krachten -dit alles valt ligter waartenemen. Dat alles is tastbaar en zigtbaar. Maar de ziel, die zedelyke werking van het lichaam, zou verwaarloosd kunnen worden, zonder gevaar? Dat is ongerymd. En ik noem de dwaling onzedelyk die de zedelykheid alleen zoekt in dingen van meestal conventionelen aard. Maar kracht van geest, énergie, het scheppingsvermogen der gedachten, dat is niet conventioneel, dat behoort tot de dagelykse gymnastie van den mensch, en waar wy die gymnastie zoo in 't oog loopend zien verwaarlozen, zou 't misdadig wezen daarvan geen melding te maken, daarop niet te wyzen als een verontrustend verschynsel.
Ieder is by magte om 't eenvoudig voorbeeld dat ik aanhaalde te toetsen aan eigen ervaring. Het nietigste voorval op de straten geeft aanleiding tot het aftrekken der gedachten van de schrale werkelykheid. Een kip te water is 'n schouwspel, een eenigzins vreemd kleedingstuk levert stof tot gejoel, en een dronkenman geeft ware feestvreugde.-
En, waar sommigen nu mogten beweren dat ik ten onregte de laagte der zedelykheid noteer op de peilschaal van 't vermaak, vraag ik of myn opmerking niet ten volle wordt bewaarheid, wanneer men 't oog slaat op schynbaar ernstiger zaken dan vermaak. Schynbaar! want alles is in alles. Genot en vermaak zyn evengoed integrerende deelen van het mensch zyn, als arbeid en inspanning. -
Wie kan ontkennen dat ons volk laag is gezonken als men let op den lammen toon die er heerst in 't zieleleven toegepast op zaken. Waar is ondernemingsgeest? Welke groote flinke dingen worden tot stand gebragt?
Zooeven over vermaak sprekende, doelde ik voornamelyk op de zoogenaamd lagere klasse, schoon ook de hoogere stof genoeg zou leveren tot gelyksoortige opmerkingen. Maar waar van zaken kwestie is mag men de veêrkrachteloosheid van de groothandelaar niet afscheiden van de lamme moedeloosheid die den werkman kenschetst. Ik laat nu in het midden of handel alleen in staat is eene natie te onderhouden met wat zekerheid voor de toekomst, doch dit thans voorbygaande, welke handel dryft Nederland? De beide hoofdartikelen van den zoogenaamden Nederlandsen handel bestaan in koffy en suiker, en die handel zal ophouden zoodra wy de tuinen missen waarin wy die artikelen doen voortbrengen op zeer onzedelyke wys. En de onzedelykheid der manier van voortbrengen daargelaten, kan het handel heten dat kunstmatig makelaarschap tusschen 't consumerend Europa en den tot slaaf gemaakten Javaan? Er is indedaad aan handel, aan wezenlyken handel een zeer geniale zyde, en één der kenmerken van zulken handel is het opwegen, in zekere mate, der kansen van winst door verlies. Het evenwigt tusschen deze beiden - ik zeg niet de gelykheid - stelt een spanning daar die moed, kracht, inzigt, kennis en énergie vordert. Welke énergie is er noodig tot het verschacheren van waren die men verkreeg tegen pryzen die men zelf vaststelde naar willekeur? Ben ik handelaar, als ik my heer maak over een werkman, en hem dwing zyn werk aan my te leveren tegen een prys beneden de markt? Sluit dit niet alles buiten wat handel zou maken tot iets geestverheffends? Moet niet hy die daarmeê zich hoofdzakelyk bezig houdt, van zelf terugvallen in eene zeer onzedelyke apathie?
En vrees niet de tegenwerping dat de materiële zyde alles domineert, dat men niet ver komt met sentimentele politiek, want straks by 't behandelen van den stoffelyken toestand des volks, zullen wy zien dat hier, zooals veelal, zedelykheid (de ware) hand aan hand gaat met welvaart, en dat het voordeel van de weinige exploiteurs die zich handelaars noemen in geenen deele het voordeel van de natie is. 't Zou dan ook wel heel ongelukkig wezen als een volk ontzenuwende handelwyzen noodig had om te blyven bestaan!-
Handel? Is die geestdoodende vracht vaart van producten - zóó voortgebragt! - handel? De overgroote meerderheid onzer rederyen staan in ondernemingzucht beneden de aandeelhouders in een binnen-trekschuitveer. Deze toch zyn afhankelyk van kansen welker berekening eenige inspanning gekost heeft, terwyl de zoogenaamde groote vaart met volkomen zekerheid hare inkomsten vooruit kan vaststellen, of waar zy dit niet kan (zooals by voorbeeld onlangs by de vrachtvermindering) geheel afhangt van de willekeur eener party, en niet van den natuurlyken loop der zaken. De mogelykheid bestaat dat een ministerie met zeer gemakkelyke pennestreek de vrachten terugbrengt tot vorig bedrag en daartoe ware slechs noodig zekere invloed die we herhaaldelyk op zeer onzedelyke wys hebben zien influenceren op de publieke zaak. Alzoo is die zoogenaamde handel geheel en al van luim of eigenbelang der regering of juister: van de weinige personen die tydelyk regeren, afhankelyk, en niet van eenen in de natuur der dingen liggenden toestand. Welk zeer onzedelyk dryven en pogen hieruit voortvloeit behoeft geen betoog. Men verbeelde zich een speeltafel waar sommige personen de magt bezitten naar goeddunken de kaarten te verdelen, en van die faculteit misbruik maken ten behoeve van vrienden, of ten nadeele van tegenstanders. Maar de onzedelykheid der regering behoort tehuis onder de fouten der staatsinrigting. Dus straks.
Handel nog eens? Als men het daartoe noodig kapitaal in economies-juisten zin - verdeeld heeft in: kennis, ligging van het land, hulpbronnen van verkeer, behoeften van eigen volk, en die van anderen, kortom in al de factoren die handel mogelyk en nuttig maken, wie zal dan ontkennen dat Kapitaal (in dagelyksen zin = geld) een hoofdingredient uitmaakt van 't geheel?
Welnu, waar zyn de Kapitalen des volks? Waartoe worden ze gebruikt? De bezitting der kapitalisten steekt in papier, in schuldbrieven! En de voornaamste handel bepaalt zich tot ‘weddingschap op hausse of baisse’. Wie rode, gele of blauwe Grieken koopt, wedt dat die papieren zullen stygen. Wie ze verkoopt (tenzy gedrongen door nood, en dat maakt de zaak niet schooner) wedt, dat Griekenland zal achteruitgaan. En waarop baseert zich dat wedden? Op kennis van zaken? Op 't bestuderen van den toestand van zulk land? Volstrekt niet. Een gril, een luim, een niets beweegt den effectenspeler tot koop of verkoop, en evenmin als te Homburg of te Spa weet hy reden te geven van zyn zet. Maar dáár te Homburg is iets openhartigs by de zaak. De speler zegt na voordeelig spel: ik heb gewonnen. Onze effectenlui zeggen, zeer onzedelyk liegende: ‘ik heb verdiend!’-
Is 't handel eindelyk, de oproepingen die we dagelyks vinden van ‘voorname’ huizen aan 't publiek om geld te schieten tot ondernemingen waartoe men hoogstwaarschynlyk publiek's geld niet behoeven zou wanneer ze zoo voordeelig waren als die ‘voorname’ huizen dat afschetsen? Daar behooren dan by: ‘namen’. De kommissaris is Kommandeur van de een of andere Kroon. Er is een directeur die Staatsraad is in zekere - of onzekere - dienst. De raad van toezigt schittert van sterren en titels, maar als de geloovige geldschieter later zich aanmeldt by een van die heeren om dividend, om rente, om inwisseling a pari zelfs, van het verstrekte, dan blykt er dat de Heeren die de oproeping teekenden, de onderneming wel patrocineerden maar geenszins garandeerden. Het antwoord ligt voor de hand, al spreekt men het dan liever niet uit: ‘Myn goede man, dit begrypt ge toch dat, als de zaak zoo goed ware geweest als we zeiden, ik niet uw geld maar myn eigen geld daartoe zou gebruikt hebben!’ -
Zeer onlangs (voor nog geen acht dagen) las ik een dusdanige oproeping in de nieuwsbladen. Eenige heeren met velerlei titels - de burgemeester van Amsterdam stond boven aan - raadden de lezers aan, geld te schieten in eene internationale logement-opzettery. (NB de vermoedelyke kapitaalskracht der onderteekenaars reikte waarschynlyk ruim toe om de benoodigde som, zonder publiek, byeentebrengen.) Maar men las in dezelfde bladen op eene andere bladzyde, een entrefilet: ‘men verneemt dat de aandeelen in de internationale hôtelvereeniging, op de beurs te Londen met eene premie van 7/8 à 1¼ worden verhandeld! De heeren dreven dus de edelmoedigheid zóóver, dat zy die winst welke te Londen terstond te behalen was, niet voor zichzelf namen, maar die geheel belangeloos ter beschikking stelden van ieder die in staat was zich een aandeel aanteschaffen van £25! - Zyn zulke kwakzalveryen zedelyk?-
Is er moraliteit in 't speculeren op de onkunde van de menigte die voortgaat aan zekere namen en titels eenige waarde te hechten? - Hoe 't overigens gaat met zoodanige ondernemingen? Ik ben in de gelegenheid geweest eene daarvan nategaan in wording en voortgang. Een bankierkantoor stelt de negotiatie open, en begint met eene speculatie op de dubbele beteekenis van het woord: goed. Een goed huis, dat is zoodanig huis welks handteekening discomptabel is by de bank, heeft meermalen die renommée van ‘goed’ dat is: ‘soliede ter verpligte betaling’, ‘solvent’ &c te danken aan een reeks van handelingen die volstrekt niet goed zyn. Het bankiershuis waarvan ik sprak, was zeer soliede. Of 't ‘goede’ was in morelen zin zal straks blyken. Op aanpryzing van het ‘goede’ huis waren de 14 of 16 ton die er tot de bedoelde onderneming noodig waren, spoedig by elkaêr. Het goede huis verzuimde niet de behoorlyke administratiekosten aftetrekken. Indien het dit verzuimd had by deze en vorige gelegenheden, zou immers het huis onmogelyk zoo ‘goed’ geweest zyn.
Na het verwerken van de hoofdsom, bleek er - of althans er werd voorgegeven - dat er fouten waren ontdekt in de raming. De aandeelhouders werden genodigd tot suppletie. Het mes werd op de keel gezet: ‘om niet alles te verliezen moet er 50% by!’ Velen deden het. Anderen, onmagtig, verkochten de aandeelen in het hoofdkapitaal voor 12 a 15%. Van die aldus verkochte aandeelen kwam 't grooste gedeelte in handen van het ‘goede’ huis. Na eenige jaren arbeids, deed zich een ‘force majeure’ voor die volgens de circulaire van het ‘huis’ de zaak zeer belemmerde, en alle vooruitzigt den bodem insloeg, tenzy men voorzag in een nieuwe suppletie van fondsen. Wederom daalden de aandeelen. Het huis had geen concurrent in 't opkoopen, en maakte daarvan een ruim gebruik, met dat gevolg dat nu een bedrag van circa drie miljoenen gestorte fondsen, of wel de daarvoor gedane rentabele arbeid, in het bezit is geraakt van het ‘huis’ dat daarvoor niet meer dan 9 à 12% of circa drie tonnen heeft uitgegeven. Het verschil is geleden door vele armen. Ik weet van zeer naby dat eene oude keukenmeid dienende by de familie van het ‘goede huis’ haar spaarpenningen by die speculatie heeft ingeschoten.
Is dat zedelyk?-
Ik sprak van Couranten en hare betaalde entrefilets. Is 't zedelyk dat zy een verraderlyk: ‘men verneemt’ laten drukken voor een kwakzalversbetoog, en aldus op hare beurt misbruik maakt van de ligtgelovigheid der naïve lezers? (Hoe overigens de nieuwsbladen in elkaêr worden gezet, heb ik gekarakteriseerd in myn ‘Vry-arbeid.) En als er nog bewys nodig ware voor de verregaande onzedelykheid der zoogenaamde voorgangers van de publieke opinie, hebben wy niet nog onlangs gezien hoe een zoogenaamd liberaal blad zich aan een tegenstander verkocht? Is dat zedelyk? Wat moet men zeggen en denken van lieden die jaren lang voorgaven zekere opinie te zyn toegedaan, en eindelyk na veel grote woorden van: principes, overtuiging, vaderlandsliefde, gehechtheid aan het ware en goede, die - nà dat alles - hun invloed, hun talent, hun orgaan weggeven voor 't bod des tegenstanders opdat-i zyn invloed, zyn talent, zyn orgaan voor dat alles zal in de plaats stellen om later - wie weet! - dat alles weer te verkoopen by een convenabel bod.
(zie los blaadje b)
Gy begrypt dat ik in dit vlugtig schryven minder betoog dan aanstip. Het is my minder te doen om volledig te zyn dan waar. Ik moet evenwel voor ik afstap van de opsomming der feiten die den algemeenen staat van onzedelykheid der natie staven, nog terug komen op den zoogenaamd geringen stand. By den werkman bestaat niet de minste gedachte dat er door yver en inspanning mogelykheid is tot ‘vooruitkomen’. Het blyft de vraag of die gedachte, àls ze bestond, hem gelukkiger maken zoude, en of niet de vruchteloosheid zyner begeerte hem meer zou grieven dan thans zyn slaperige onbewuste apathie, schoon 't aan den anderen kant de vraag is of er geen morele en materiele vooruitgang zou mogelyk zyn, wanneer hy daartoe de begeerte voelde. -
Onze vrachtvaartvloot is voor een zeer groot gedeelte, ja uitsluitend byna, bemand met Denen, Noren, Zweden, Jutten en Oostzeeduitschers. Het Nederlandse volk, zoo by uitnemendheid zeevarend naar men zegt, vaart volstrekt niet ter zee. Er staan veel schepen geboekt op naam van Nederlandse kantoren, dat is alles. De nodige énergie - toch zoo byzonder groot niet - om dienst te nemen aan boord van een koopvaardyschip, schynt te ontbreken, en dit is te meer in 't oog vallend, wanneer men let op 't verschil van voeding, dat menigeen moest verlokken, naar 't schynen zou aan ieder die geen acht slaat op het treurig zeer onzedelyk verschynsel dat zelfs honger niet in staat is het volk wakker te schudden.
Is die toestand zedelyk? -
Ik zeide reeds dat het een zeer onzedelyke dwaling is, om zedeloosheid by uitsluiting te zoeken in het geslachtsleven. Dat hebben de heeren moralisten gemakshalve gedaan, om door het prediken van ‘onthouding’ zich den schyn te geven van boetprofeten. Het is zeker ligter de zeer passieve deugd van onthouding te prediken, dan voorschriften te geven hoe men behoort te handelen. De ware zedelykheid is werkend, niet lydend.
Hoe is 't, uit dit oogpunt beschouwd, gesteld met de zedelykheid van het volk? Wat is om nu by de dusgenoemd-lagere klasse te blyven de vader voor den zoon? De man voor de vrouw? Wat zyn de kinderen voor de ouders? Hoe volbrengen die individuen, van weêrszyden, in 't algemeen de verpligtingen die wy zoo treffend vinden... in een boek, maar zoo zelden aantreffen in de wereld? Klinkt het niet byna als 'n ongerymde vordering dat mensen indedaad mensen zyn? Geldt niet in 't spraakgebruik de uitdrukking: ‘hy drinkt niet’ als een lofspraak? Zyn wy niet reeds tevreden als er van een werkman wordt gezegd: ‘hy is oppassend’ alsof dat genoeg ware! Alsof't voldoende was dat hy geen reden geeft om te worden weggejaagd uit winkel of werkplaats, en alsof z'n zedelyke minderheid zóó wordt aangenomen als iets van algemeene bekendheid, dat zelfs de vordering van iets hoogers ons voorkomt als ongerymd?
Ligt er niet in de laagte der eischen een bewys dat er over het geheel van de algemeene zedelykheid weinig verwacht wordt.? -
Intellectueel. Het onderwys is slecht. (*los blaadje C) Op hoger en lagere scholen wordt een en ander onderwezen dat meestal later blykt eigenlyk meer te zyn opgenomen onder de vakken van onderrigt om zeker soort van leeraars aan den kost te helpen, dan om van de leerlingen practies-bekwame mensen te vormen. Dit geldt voor den werkman zoo goed als voor den zoogenaamd geleerde. Het lezen en schryven van den eersten baat hèm even weinig als de klassieke schoolgeleerdheid den ander. Oefening in het denken - beter buiten dan in de school - wordt meermalen eer onderdrukt dan aangemoedigd, en de blyken daarvan zyn menigvuldig. Het zeer gemakkelyk autoriteitsgeloof neemt de plaats in van zelf oordelen, en de oogst zou zeer schraal zyn als men naging welke oorspronkelyke denkbeelden er sedert langen tyd gegroeid zyn op nederlandsen grond. (los blaadje c *d) Schryvers wedyveren in onbeduidendheid, en zouden nog onopgemerkter voorbygaan dan het geval is wanneer zy niet onderling - à titre de revanche - elkander verhieven door lof, of, wat byna 't zelfde is - deden in 't oog vallen door tegenspraak. -
In het algemeen is de niveau van
(Dubbebel 6 ontbreekt. GS.)
over europese vermaardheid van deze of genen nederlander onzer dagen, is veelal -ja, ik geloof altyd - broederschap, camaraderie en intrigue. Zie 't Verlost Jerusalem. De Italianen zyn verrukt over de schoone hollandse vertaling zeggen de vrienden van Dominé ten Cate.
Als men my mogt tegenwerpen dat Moleschot te Turyn, en Kern die te Oxford beroepen werd Nederlanders zyn, dan is myn antwoord dat die beide Heren in Nederland geen plaats vonden naar verdienste, en dat dus juist hun beroeping naar den vreemde, pleit tegen de intelligentie van onze natie. -
En nu sprak ik van voorgangers, wat is er te zeggen van het eigenlyke volk? van de ongeleerde laffe aristocratie, van den ploertigen middelstand, van den werkman, van den arme? O ik weet dat de statistiek in Nederland een hooger cyfer dan elders aangeeft voor het getal lotelingen, of bruidsparen die hun naam kunnen tekenen. Is dit intelligentie? Maar dan is de Chinese natie de intelligentste van de wereld, want elke Chinees kan lezen en schryven.
Ik heb meermalen gezien dat het onderwys daarin, de ontwikkeling van het denkvermogen eer belemmert dan bevordert. Lezen als hulpmiddel om gedachten van anderen in zich optenemen, is gewis beschavend, maar dient het lezen den werkman, den arme ten onzent, dáártoe? Wàt leest hy? En is het blykbaar in de ontwikkeling zyner denkbeelden dat het lezen by hem indedaad vrucht draagt? Ik geloof het niet. Hoor een' nederlands werkman iets verhalen, en oordeel of hy een' zoo geregelden gedachtenloop heeft, of hy zich zoo juist en vloeiend weet uittedrukken, als by v: de fransman die niet heeft leren lezen. Naar myne ervaring is dit zoo niet, en zeker heeft nooit een vreemdeling by 't waarnemen der ontwikkeling van den geest onzer landgenooten de opmerking gemaakt: ‘ik bemerk dat ik my bevind in een land waar de statistiek van lezen en schryven gunstiger is dan by ons.’
En zy die lezen kunnen, lezen zy indedaad? Zoo neen, waartoe dient het? Zoo ja - wat lezen zy? Ik bemerk er niets van, en weet dat het boekendebiet hiertelande verre staat beneden de verhouding van het bevolkingscyfer. Men behoorde niet te vragen: hoeveel personen kunnen lezen en schryven in dat land? De vraag moet zyn: hoeveel wordt er gelezen? Wat wordt er gelezen en met welk resultaat? Begrypt men 't gelezene? Meestal neen, en dit gaat niet den geringen man alleen aan. Dit is zeker dat in weinig landen, de lagere klasse niet alleen, maar ook de zoogenaamde middelstand en zelfs de hoogere klassen des volks zoo weinig weten van de Staatsinrigting, van algemeene belangen, van volkstoestand enz., als by ons, en menig parysse concierge zou daarin, wat zyn land betreft, een beschamend voorbeeld zyn voor vele nederlanders.
Ik acht het geenszins wenselyk het ras der politieke tinnegieters uittebreiden. Maar volslagen onkunde baart onverschilligheid, en het is die onverschilligheid welke aan de weinige raddraaiers mogelyk maakt ten algemeenen nadele, heer te spelen over de natie.
Op het platte land in de provinciesteden altans is de middelstand iets meer ontwikkeld dan in de grote steden, maar hier is 't dan toch ook al zeer erg. Het is belangryk - als onderwerp van studie, maar onderhoudend is 't niet - gesprekken aantehoren zo als die gewoonlyk worden gevoerd in de koffyhuizen onzer grote steden en men staat meestal verbaasd over de verrassende onwetendheid van die heren. Gewoonlyk komt by my het idee op: dàt zyn de lieden die den Javaan zullen verlichten, beschaven, tot mens maken, enz. en onwillekeurig ryst de vraag in ons op of het niet gepast wezen zoude hier of daar eene Aziatise zendingzaak in 't leven te roepen ter beschaving en verlichting van den Nederlander. Daartoe ware slechts nodig zekere geest van proselytisme die 't angelsaksies ras schynt te kenmerken, en die meermalen zucht tot verovering bedekt met een voorgewende blyde boodschap.
Wat eindelyk de Nederlandse beschaving aangaat, het is een erkend feit dat oosterlingen in den regel het minst beschaafd zyn, en 't meest bedorven op die plaatsen waar ze in nauwe aanraking waren met Nederlanders. -
2 regels open.
Materieel. Alles is in alles. Alles hangt in hoedanigheid van oorzaak en gevolg te zamen, of wel er bestaat eene soort van zusterschap tusschen alle omstandigheden door geboorte uit de zelfde oorzaak. De toestand van het nederlandse volk in materielen zin is zeer naauw verwant met den lagen trap van intelligentie en moraliteit. Men kan in 't midden laten of het gebrek aan genot (in wysgerigen zin gelykstaande met gebrek aan deugd) oorzaak of gevolg is van slecht voedsel, slechte woning en verdere materiele gebreken of schraalte. Het een en 't ander zal wel waar zyn.
Een volledige Schets van de materiele ellende des volks zou een zeer groot werk vullen, en by naauwkeurige behandeling jaren arbeids vereisen. Zoodanig werk komt in dit schryven minder te pas, en 't zal voldoende wezen eenige hoofdpunten aantestippen.
Vooraf een paar aanhalingen uit het schoone werk van Le Play, Les ouvriers Européens, aanhalingen die zeker menigen nederlandse werkman zullen doen watertanden, en niet alleen den werkman. Menig persoon uit den nederlandsen middelstand staat in reële welvaart beneden den half-nomade en Oural-bewoner in Oost-rusland.
Ik verzoek u uit den toon en verdere byzonderheden van Le Play's werk te beoordelen met welke naauwgezetheid die schryver zyn onderwerp heeft bestudeerd. Het is onmogelyk na inzage, te twyfelen aan de juistheid zyner opgaven die indedaad het kenmerk dragen van (*los papier h) des schryvers conscientie, een eigenschap die by de meeste werken van die aard ontbreekt. [†] De laatste veertien woorden van de tekst zijn geschrapt, de eerste drie daarvan alleen in rood, de rest in zwart, en dus reeds eerder. Bij het citaat hierna staat in zwart in de marge: kl. letter, iets inspringen.(G.S.) *(2 regels open).
Herder Baschkirs in Oost Rusland.
Dans tous les cas, l'abondance des moyens de subsistance rend facile le soulagement de ceux qui tombent momentanément dans la détresse.’ NB. Er staat uitdrukkelyk by dat er in die streken geen inrigtingen zyn van liefdadigheid. Ze zyn er niet nodig. In 't voorbygaan zy gezegd dat niets meer den lagen trap van algemeene welvaart aanduidt dan het groot getal inrigtingen van dien aard. (*g) een Javaansch hoofd vraagde my eens hoe 't kwam dat er in Nederland zooveel weeshuizen waren? - ‘Zou men anders een ouderloos kind laten omkomen? (* vraagde hy) Er was een gegronde scherpte in die vraag. -
‘Chaque habitant peut couper tout le bois de feu nécessaire à sa consommation. -
‘les droits de chasse, de pêche et de cueillette sont à la disposition de tous.’ -
‘les jours de fête on mange de la viande rôtie dans de la graisse ou dans le beurre de vâche. On prépare quelque fois un mets nommé bichbarack, composé de viande hâchée, d'orge, d'oignon et de légumes assaisonnés de sel et de divers aromates.’-
‘les jeunes gens s'amusent une fois per semaine au jeu de balle, à la lutte, à la course et se disputent les prix institués à cet effet par les notables. Ils se livrent aussi au chant...
‘un repas copieux termine toujours certaines journées de travail... (* 2 regels open)
Voeding van een baschkir huisgezin uit den laagsten stand gedurende een jaar. (Het huisgezin waarvan hier sprake is bestaat uit twee mannen, twee vrouwen en vier kinderen).
tarwe, rogge, gerst, haver | 1443 Kilo |
boter en room | 63 Kilo |
Melk, kaas en eyeren | 3.866 Kilo (!) |
Vlees en vis | 226 Kilo |
Groente en vruchten | 274 Kilo |
Voorts zout, peper, kaneel, koek, thee, suiker, honig, enz.
Dit is de consommatie van een arm gezin in het barbaarsche Rusland. -
En in dat zelfde Rusland verbruikt een huisgezin van karrevrachtryders tevens landbouwers in de steppen van Orembourg het volgende:
Getalsterkte: tien personen waarby twee kinderen beneden de vier jaar.
tarwe, rogge enz | 7.177 Kilo |
boter, vet en olie | 123 Kilo |
Melk, eyeren enz | 1.060 Kilo |
Vlees en vis | 642 Kilo |
Groente en vruchten | 1.724 Kilo |
Zout, honig, peper (*enz) | 135 Kilo |
Gegiste dranken (divers) | 10.060 Kilo |
aanhalingen uit le Plays werk:
‘dans ces occasions on mange une grande quantité de mets, six à huit par repas. Op feestdagen: des soupes de viande aux navets, au vermicelli, des viandes froides à la gélée, ou des pâtés farcis, des rôtis de boeuf, de mouton, de cochon de lait, de poules, de canards, d'oies et de dindons; des boudins au gruau; beaucoup de gruaux diversement assaisonnés de lait, de crême, de beurre, d'oeufs, de miel; des galettes, des bouillies frites; des flans, diversement assaisonnés de beurre, d'oefs, de crême, de miel...’
En zulke feesten komen gewoonlyk 29 malen in 't jaar voor!
Dat barbaarse Rusland! Ons strafwetboek is altyd in de maak - hoe zou 't zyn als we daarby de bepaling maakten, dat hoofdmisdaden zullen gestraft worden met verbanning naar de steppen van Oremburg! Of zou welligt die straf den armen nederlandsen hongerlyder verlokken tot misdaad? 't Is mogelyk en zelfs waarschynlyk.-
Lastdragers, - schuitenvoerders in Centraal Rusland. -
Hier volgt eene opgave van het verbruik door:
2 man gedurende | 365 dagen |
1 man gedurende | 180 dagen |
1 man gedurende | 80 dagen |
4 vrouwen gedurende | 365 dagen |
1 kind van 9 jaar | 365 dagen |
hetgeen nagenoeg overeenkomt met-dit doet er niet toe. Volkomen accuratesse is in dit schryven onnoodig.
Die personen gebruikten dan [†] De voorafgaande twintig woorden rood doorgestreept, met daarbij in rode inkt: drie regels open.(G.S.)
haver en gerst | 6.502 Kilo |
boter, room, vet en olie | 95 Kilo |
melk en eyeren | 1.286 Kilo |
vlees en vis | 328 Kilo |
Groente en vruchten | 1.087 Kilo |
Specery en toespys | 153 Kilo |
gegiste dranken | 7.300 Kilo |
Aanhalingen uit le Play's werk:
‘les membres de cette famille appartiennent à la classe la plus modeste
‘les jeunes filles se réunissent assez souvent dans la belle saison pour se livrer à la danse...
‘les récréations principales sont les fêtes de mariage, les réunions de travailleurs, et surtout les repas copieux pris dans ces occasions, et dans une multitude de fêtes et de réunions...-
Smid en Kolenbrander in Noord-Rusland. -
Sterkte: man en vrouw met 5 kinderen oud 19, 11, 9, 7 en 1 jaar.
tarwe, gerst haver enz | 2.027 Kilo |
boter en olie | 22 Kilo |
Melk en eyeren | 2.243 Kilo |
Vleesch en visch | 285 Kilo |
Groente en vruchten | 763 Kilo |
Toespys en specery | 55 Kilo |
Gegiste dranken | 16 Kilo |
Het maken van uittreksels uit het werk van Leplay zou my verder leiden dan in dit schryven past. Wel zou dit belangryk zyn in 'n werk dat geschreven werd om de ogen van het nederlandse volk te openen, en dit stel ik my voor te doen zodra ik in staat zal wezen geregeld te arbeiden. Nog enige korte aanduidingen zullen voldoende zyn voor het doel waarmeê ik dezen brief schreef. -
Het gezin van een smidsgezel te Danemora (Zweden) verbruikte in een jaar (*los blaadje j) 420 kilo vleesch en visch. Dat van een werkman by de
Kobaltwerken te Buskerud (Zuid Noorwegen) | 489 Kilo |
Een smid te Samakona (Turkye) | 172 Kilo |
Een landman in middel Hongarye | 443 Kilo |
Een gieter by de zilverwerken te Schemnitz (Hongarye) | 191 Kilo |
Een schrynwerker te Weenen | 72 Kilo |
Een kolenbrander in Carinthie (Alpen) | 44 Kilo |
(Deze persoon is ongehuwd en heeft geen kinderen) | |
Arbeider in de kwikmynen te Carniola (Oostenryk) | 31 Kilo |
Mynwerker in den opper Hartz (Hanover) | 85 Kilo |
Werkman in een Yzergietery in Pruissen | 77 Kilo |
Arbeider in de wapenfabriek te Solingen | 314 Kilo |
Wever in Pruissen | 73 Kilo |
horologiemaker te Genève | 153 Kilo |
idm. idm. (een ander gezin) | 148 Kilo |
een boeren arbeiders familie in Castilie | 62 Kilo |
een mynwerker in Galicie (één persoon gedurende 210 dagen, dit is alleen visch | 11 Kilo |
een werkman in de messenfabriek te Londen | 297 Kilo |
een idm idm te Sheffield | 217 Kilo |
een schrynwerker te Scheffield | 208 Kilo |
Werkman in de yzergietery Derbyshire | 240 Kilo | |
Daglooner in de wynbergen te Armagnac (frankryk) | 171 Kilo | |
Daglooner te Morvan (frankryk) | 4 Kilo | |
Deze klasse van menschen gebruikte slechts eenmaal 's jaars vleesch | ||
Hun toestand wordt dan ook beschreven als zeer ellendig. | ||
Daglooner in de Maine (frankryk) | 4 Kilo | |
(opmerking als boven) | ||
Im in neder Bretagne | 13 Kilo | |
(opmerking nagenoeg als boven) | ||
Maayers familie in de soissonais | 5 Kilo | |
(opmerking als boven. - |
Zonder te beweren dat het gebruik van vlees alleen de krachten der bevolking bepaalt, verdient het toch de aandacht dat er zoovele huwelyken in deze streek onvruchtbaar zyn. In een door LePlay opgegeven dorp telt men op 73 huisgezinnen slechts 98 kinderen.
Het oordeel van Malthus over verhouding tusschen de bevolking en de voedingsmiddelen is bekend. Maar minder bekend is de opmerking dat men by die verhouding niet alleen te letten hebbe op het cyfer, maar wel terdege op het gehalte der bevolking. Het ware misschien te wenschen dat het gebrek in Nederland zich openbaarde in minder geboorten maar dan van andere soort. De bevolking in Nederland neemt normaal toe, maar... 't is er ook naar!-
Gietersgezel in de Nivernais: | 106 Kilo |
Mynwerker in de Auvergne | 13 Kilo |
Wever te Mamers (Sarthe) | 17 Kilo |
Hoefsmid in de Maine | 35 Kilo |
Bleeker te Parys (waschman) | 341 Kilo |
Vodderaper te Parys | 33 Kilo |
(het gezin van dezen vodderaper bestaat slechts uit man, vrouw en een dochterje van 13 jaren) -
Ik geloof niet de aanspraken van een' nederlandschen werkman te hoog te stellen Indien ik minstens voor hem vorder gelykheid in welvaart met een voddekrabber! Ik zal daarom hier laten volgen eenige aanhalingen uit het werk van Leplay, die den toestand van zulk een... industrieel voldoende bloot legt ter vergelyking met het bien-être van den smid, den timmerman, den fabrieksarbeider ten onzent, lieden die toch allen een zeker kapitaal meêbrengen van kennis, han-digheid, bekwaamheid en kracht, terwyl de vodderaper geen anderen inleg noodig heeft dan z'n oogen, zyn beenen, een haakstokje en eenige relatie met een opkooper. -
‘la famille fait rǵulierement deux repas par jour. La petite fille emporte en outre, à l'école un troisième repas.
Déjeuner. Koffy met melk en suiker en brood (de koffy is vermengd met 25% chicorei.
Diner. Soupe à la graisse et au pain. Schotel linzen of witte boonen of ryst of vermicelli. Eens in de week vleesch, eens aardappelen en uyen en eenmaal fromage de Brie.
‘quelque fois en outre on ajoute à chacun des mets ei dessus indiqués du fromage de Brie, des pommes de terre ou des oignons frits. (het vleesch waarvan ik sprak was gekookt gekocht op de markt St. Honoré.) [†] De zin tussen haakjes is in rood doorgestreept. (G.S.)
‘pendant 3 mois de l'été une fois par semaine on achète de la viande de boeuf ou de vache chez le boucher, on en mange le premier jour une partie bouillie et chaude, puis le deuxième jour le reste froid avec de l'huile et du vinaigre; on mange deux autres jours de la soupe au pain et de la salade; pendant les trois autres jours, diverses sortes de légumes achetés ordinairement dans le temps où ils abondent, parfois aussi en temps de primeur.’
Verbeelje een Nederlandsche werkman jonge doperwten! En ik spreek hier niet van een werkman, ik spreek van een voddekrabbersgezin! - (* los blaadje k.)
‘l'ouvrier (Leplay noemt hem uit beleefdheid ‘ouvrier’) prend quelquefois en rentrant le soir un morceau de pain...
‘l'enfant emporte chaque matin en s' en allant à l'école deux tartines faites avec du pain tendre... wit brood!... een voddenkrabberskind! Ik gun het 't meisje... maar wat krygen de kinderen van onze werkluî meê naar school? En wy zyn er nog niet! Wit brood dus, ja... ‘du pain tendre et une compote de fruits...
Compote de fruits! een voddekrabberskind! Zeer goed, ik gun het 't meisje (* nog eens) maar de kinderen van onze werklui, wat krygen die meê naar school; Verder (altyd de familie van den voddenkrabber, verlies dit niet uit het oog)
‘la famille mange une assez grande quantité de fruits, et elle fait, comme réjouissance quatre repas copieux chaque anné. -
‘l'habitation, située à un deuxieme étage consiste en une grande chambre (6 mètres sur trois) ayant vue sur un jardin...
‘le mobilier est proprement entretenu; il est simple, sans indiquer ‘le denûment; quelques objets, tels qu'un fauteuil, une montre, une bibliothèque indiquent une tendance au luxe bourgeois. Les vêtements des deux époux sont propres: ceux de la petite fille ont même un certain degré d'élegance... -
Een bibliotheek!...Elégance in de kleeding van het kind! En onze werkman? En de kinderen onzer werklieden?... -
Nu het hoofd: récréations; uitspanning van 't gezin des voddekrabbers!
(De schryver erkent dat het door hem gekozen voorbeeld geen type is van 't geheel. Dit zou ook ongerymd wezen. Het voorbeeld bewyst niet hoe de vodderapers te Parys leven, maar hoe het leven te Parys voor een vodderaper mogelyk is.) -
‘les principales qualités de l'ouvrier le développement de l'esprit religieux l'habitude de la reflexion et l'amour de la famille, se révèlent dans le choix de ses récréations. toutefois celles-ci se ressentent aussi de la pénurie du ménage...
(een pénurie die den nederlanschen werkman zou voorkomen als weelde!)
‘la distraction la plus habituelle est de s' entretenir avec sa petite fille et de lire à haute voix la bible ou un autre livre religieux...
(de man hoewel van geboorte italiaan en Katholiek, heeft neiging tot het protestantisme.)
‘en accompagnant cette lecture de reflexions et de commentaires souvent empreints d'une profonde connaissance de la vie et du coeur humain...
(opmerking men vindt dit veelal by lieden die een zwervend leven leiden) (* herders chaldeen &c)
‘les plus grands plaisirs de la famille sont les quatre repas des jours de noël, du mardi gras, de pâques et de pentecôte. Le mets composant ce repas est un macaroni au beurre et au fromage. On y ajoute un litre de vin. L'ouvrier ne fréquente point les autres families des chiffonniers, il ne boit jamais avec eux... Huit fois par an il va faire un petit repas à la barrière avec sa femme et sa fille. Il mâche les bouts de cigare qu'il ramasse dans la rue. La femme achète du tabac à priser. L'un des plus grands plaisirs des parents est de faire de temps en temps un petit cadeau à leur enfant... -
Kommentaar, vergelyking van de existentie des voddenrapers te Parys met den toestand van den nederlandschen werkman is overbodig! -
(* 2 regels open)
Ik stap nu af van 't werk van lePlay dat eene diepe studie overwaard is, en zal ook niet veel zeggen over de ellende van het nederlandsche volk wyl die moeielyk beter kan worden geschetst dan door vergelyking met den toestand elders, en de opgave van het vleeschverbruik alleen is voldoende om de verschillen te doen in 't oog vallen. [†] De laatste veertig woorden zijn in rood doorgeschrapt en vervangen door: tans niet lang stilstaan by de ellende van het nederlandse volk. Later hoop ik dat uitvoerig te doen. Een paar opmerkingen zullen voldoende zyn voor 't doel van dezen brief. (G.S.) In Nederland namelyk is over het jaar 1861 aan rund- en kalfsvleesch verbruikt Ca. 14 mm. aan geldswaarde dus gemiddeld nog geen f 5. - (* sjaars) per hoofd!
Dit cyfer is welsprekend! Hier is geen spraak van luxe, van overdaad, hier wordt gesproken van het noodige! Wy beklagen hier den werkman niet wyl hy verstoken is van Oostersche pracht, of parysche verfyning... het is om vleesch te doen, om vleesch dat op zyn weiden groeit! Vleesch van de runderen die hy ziet in het veld, in de winkels van den slagter, op de booten die 't wegvoeren naar Engeland, vleesch dat hy overal ziet en waarneemt-behalve op zyn tafel. op zyn schotel, in zyn maag!
Vleesch dat hy noodig heeft om gezond te zyn naar ziel en lichaam, om 't werk te verrigten dat van hem geeischt wordt! Vleesch dat zich in hem zou behooren omtezetten in spieren en bloed met evenredige levenslust wilskracht en énergie! - (* enz. blaadje L)
De provinciale Staten van Overyssel - gy weet het - roemen in hun verslag over 1861 over een verblydend verschynsel in de volksvoeding hunner provincie. Een verblydend verschynsel? Ja! Er staat:
‘Wy moeten u nog wyzen op het verblydend verschynsel dat de invoer van smeer...
(de industrieel voegt hier zeer gepast tusschen: het afval van ons naar Engeland uitgevoerd slagtvee) -
‘...een artikel zoo uitnemend geschikt om by de geringe volksklasse het gemis aan vleesch te vergoe -
(De dubbele velletjes 11 en 12 ontbreken G.S.)
het regt des volks om brood te eischen voor arbeid! Het regt om niet te sterven van honger in een land dat ruimschoots het noodige opbrengt, maar welks voedende kracht door wanbestuur wordt weggeleid naar 't buitenland.
De stryd tusschen liberalen en behouders wordt niet gevoerd in het belang van 't volk. De spitsvondige, schynbaar diepzinnige redeneringen over vryhandel en tariefskwestien worden niet geuit ten behoeve van het volk. De vraag over gelykstelling van den vreemdeling by uitbesteding wordt niet genoemd ten behoeve van het volk. De - op z'n hoogste 200 individuen die gezamenlyk of om beurten zich te 'sHage bezighouden met de publieke zaak zouden spoedig au bout de leur latin wezen als 't indedaad om waarheid, om naakte waarheid te doen was.
Vryhandel? Zeker! Vryhandel, vryen uitvoer, geen bescherming die traag maakt en onbekwaam en vadsig... maar!...
Ook geen bescherming van den vreemdeling!
Voorzeker late men den vetweider vry in de keuze zyner markt. Belemmering dáárin zou den veestapel drukken en verminderen, maar men belette den landzaat, den inboorling niet meêtedingen tot het aanschaffen van 't zoo noodige voedsel. En dát is toch het geval zoolang de accyns op slagtvee een premie daarstelt op den uitvoer!
Vryheid van handel! Zeker! Maar men berekene met juistheid wie het hoogste bod doet, de vreemdeling die na 't wegvoeren van slagtvee daarvoor alleen de koopsom betaalt aan den eigenaar, of de nederlander die boven die koopsom daarvoor zekere mate van welvaart, van lust en geschiktheid tot arbeiden in de plaats geeft.
Vryheid van handel, o gewis, maar men behoort by zoo'n eenvoudig principe niet de even eenvoudige regels van de rekenkunde voorby te zien. Duizend gulden voor verkocht en naar Engeland verzonden vleesch zyn geen equivalente waarde van dat uitgevoerd voedsel. En 't bewys? Laat eens de vetweider voor eigen consumptie die duizend gulden (met inbegrip van den accyns) voor vleesch uitgeven dan zal hem blyken dat hy minder heeft dan er naar Engeland werd uitgevoerd.
Vrye handel, zeker! Maar niet in zaken die hooger waarde hebben dan marktprys, door het nut van eigen gebruik. Zou een reeder het goedvinden indien de gezagvoerder van zyn schip ‘vryen handel’ dreef in de spykers en bouten die 't vaartuig in elkaêr houden? En zou zulk een reeder dien handel niet alleen toestaan maar zelfs aanmoedigen door een premie te zetten op 't verkoopen.
De waarde wordt niet geregeld door de verhouding tusschen vraag en aanbod. Door die beide gegevens wordt alleen koopprys geregeld waar koopen en verkoopen te pas komt. Niemand wil myn neus koopen. Myn neus zou dus geen waarde hebben? Voor my wel, al vond eene regering als de onze een accyns uit op 't gebruik.
De Staathuishoudkunde is 't gezond verstand toegepast op volkswelvaart. Ik neem hare uitspraken aan. Maar ik ontken dat zy spreekt door den mond van de velen die in de tweede kamer het volk niet vertegenwoordigen.
De Staathuishoudkunde is een ware wetenschap, de wysbegeerte der économie, de zucht naar waarheid in het streven naar welvaart. Dit alles erken ik. Maar dan kan die wysbegeerte niet voorschryven zwaar te drukken op eigen consumtie door verbruiksbelasting, en dat schryft ze ook niet voor! Wat vele heeren Staathuishoudkundigen geest noemen is der Heeren eigen geest. -
Het is geen wonder dat een Engelschman hooger bod kan doen dan de inboorling - en misschien zou dit nog langen tyd zoo blyven ook na de afschaffing van den accyns op 't geslagt. Gy hebt gezien dat het gezin van een Londensch messenfabrieksarbeider 300 Kilo, zegge 600 ponden vleesch 'sjaars verteert! Daaronder zyn 530 ponden rundvleesch die betaald zyn met dooréén 65 centen (ned) het pond. De fabrieksarbeider in Londen is in staat dat te betalen. Dat kan hem zyn arbeid opbrengen! (men houde hier in 't oog dat hier niet van een eigenlyke messenmaker sprake is. De messen worden gefabriceerd in Sheffield en de londensche werkman houdt zich slechts bezig met repasseren, inzetten in de hechten &c.)
Hy kan die 530 ponden vleesch betalen! Dat kan de werkman hier te lande niet, en hy zou 't niet kunnen ook al werd de hatelyke accyns afgeschaft. De middelen ter verkryging van het noodige ontbreken. Gy herinnert u het welsprekend adres van tachtig werklieden aan de vereeniging ter bevordering en bloei van den am bachtsstand te Tiel, en zooveel bewyzen die ik later gaarne wil verzamelen, en waaruit blyken zal dat in de meeste arbeiderswoningen slechts eenige centen daags per hoofd kan worden uitgegeven voor voedsel.
De gelegenheid tot arbeid die voldoend loon afwerpt bestaat niet. En hier zyn wy genaderd tot de eigenlyke hoofdkwestie. ‘De industrie wordt over de grenzen gejaagd.’ Deze pittoresque uitdrukking van den ‘Ned. industrieel’ schildert in weinig woorden den toestand.
Of 't zoo is, kan in weinig uren geconstateerd worden. Men ga aandachtig na wat er in de nederlandsche winkels ten verkoop wordt geboden aan het nederlandsche publiek... buitenlandsch fabrikaat! Vrye concurrentie - o zeker! Wie de beste, meest pryswaardige waren te koop biedt, verdient de voorkeur. Maar ook daarby behoort goed gerekend te worden. Evenmin als men by inkoop van een artikel verzuimt de transportkosten en verdere uitgaven te berekenen bij den koopprys, evenmin mag men nalaten de baten aftetrekken die zulk een artikel afwerpt. Dìt toch verzuimen de staathuishoudkundigen die in vryen handel den toon geven. Gelykheid, ja! maar juist dáárom geen bescherming van den vreemdeling. En die bescherming bestaat facto waar men by het vaststellen der tarieven niet let op deze waarheid:
‘de inkomende regten op bewerkte stoffen behooren te zyn in evenredigheid met de voortbrengingsregten wanneer die goederen binnenlands zyn vervaardigd.’
(in 't voorbygaan zy gezegd dat ik alle inkomende regten nadeelig vind en ze beschouw als eene erfenis van de barbaarsche middeleeuwen. Zie myne Ideen. Doch ik spreek hier als den tegenwoordigen toestand aannemende. Er bestaan zulke regten, en de vraag is dus hoe hoog die regten behooren te zyn.)
De werkman die hier telande door industrie zekeren grondstof heeft verhoogd in waarde heeft gedurende en door zynen arbeid reeds belasting betaald en die behoort ten bate te worden gebragt van den inlander door equivalente belasting van den vreemden invoerder. Men spreekt over bescherming - dit is geen bescherming het is juist gelykheid, en het tegendeel is bescherming van buitenlandsche industrie.
Van den vreemden fabrikant die zyne waren presenteert aan de grenzen ter belasting, heeft de natie nog niets genoten, en dit behoorde te worden gelyk gemaakt met hetgeen door den inlandschen producent is opgebragt voor hy zyne artikelen kan ter markt brengen.
Ik weet niet of deze waarheid (zoo eenvoudig toch naar ik meen) reeds elders is te berde gebragt. Zy vereischt en verdient een naauwkeurig onderzoek. Voorloopig wil ik trachten haar duidelyk te maken met eene gelykenis.
Een persoon, voogd, vader, opzigter is belast met de économie van een gezin. Hy beschikt over de geldmiddelen, en moet daarvoor zorgen met huisvaderlyke zorgvuldigheid.
Er zyn schoenen noodig. Vrye concurrentie! De meest pryswaardige schoenen behooren gekocht te worden.
Een der kinderen van den huize legt zich toe op schoenmaken. Nu zou er een zeer nadeelige bescherming liggen in de stelling dat men dat lid des gezins voor slechte schoenen den prys gaf die een ander schoenmaker zou ontvangen voor goede. Hierdoor toch zou het geheele gezin worden benadeeld ten behoeve van een enkele (protectionisme).
Wat is dus de pligt van den huisvader? Het algemeen belang van de familie, bestaande in 't vóórkiezen van de meeste pryswaardigheid. Juist! Kunnen de zoogenaamde liberalen meer verlangen?
Maar... de huisvader behoort by 't beoordeelen van die pryswaardigheid goed te rekenen, en daarby wel degelyk in aanmerking te nemen wat er van de betaalde som aan den werkman tehuis terugvloeit in de algemeene kas ten behoeve van allen? Welken morelen invloed de arbeid te huis kan uitoefenen? Wat er geschieden zou als de schoenen niet worden daargesteld door eigen arbeid? Welk nut er kan worden getrokken van de gewoonte aan werkzaamheid? Kortom, die huisvader zou verkeerd doen met alléén te letten op den stipten koopprys, welke zoo als ik reeds gezegd heb, zeer dikwyls veel verschilt van de waarde. -
De économisten vergeten meestal de morele zyde om alleen te letten op cyfers die makkelyker kunnen behandeld worden, maar volstrekt niet altyd de uitdrukking zyn van de waarheid, ook al zyn ze juist. -
Een voorbeeld. De ryst op Java wordt ontdaan van den bolster door stampen in een uitgehold blok. Dit geschiedt door handenarbeid. Daarby is veel nadeel. De ryst wordt veelal gekneusd, er gaat meel verloren. De behandeling vereischt veel tyd, enz.
Een molen dus! Door machinale ontbolstering wordt tyd en meel gewonnen en de ryst blyft beter korrel. Men brengt die waarheid onder cyfers, welke juist kunnen zyn, maar daarom toch de waarheid niet uitdrukken dat het beter wezen zoude de ryst te malen dan te stampen.
Want men had verzuimd in cyfers overtebrengen: de gewoonte en 't vermaak der meisjes die gaarne 's avends ter uitspanning by elkaêr kwamen om ryst te stampen. Men had by de berekening van arbeidsloon geen acht gegeven op de wyze waarop die meisjes den tyd zouden doorbrengen als zy geen ryst te stampen hadden. Men had, kortom, den morelen kant der zaak voorbygezien, en die telt meê! -
Dit alles geldt volmaakt in de zoo vaak besproken tariefskwestie. Vrye concurrentie, ja... maar goed rekenen!
Stel eens dat de nederlansche industrie bezig houdt 50.000 werkbare mannen.
Op eens wordt er in Engeland een beweegkracht uitgevonden die deze 50 m. personen by vrye concurrentie broodeloos maakt.
Van philanthropie zal ik nu niet spreken, maar zou het dan niet pligt zyn by 't becyferen der voordeden van Engelschen invoer in computatie te brengen: de kosten om die 50.000... ontevredenen - ik wou zeggen: oproerigen - tot hun pligt te brengen? Zou de bate door goedkooper invoer opwegen tegen den last van 't bevredigen eener hongerige menigte? tegen 't bezwaar van de armenkassen? Tegen de uitgaven voor politie, justitie, gevangenis, militaire bemoeying, schavot? tegen den immorelen invloed op anderen? - Zou 't in zoo'n geval niet zaak zyn voor den huisvader van wien ik sprak om te zeggen: 't is waar dat ik den vreemden schoenmaker minder geld betaal, maar alles wèl in aanmerking genomen, komen my de in huis gemaakte schoenen goedkooper! -
Deze eenvoudige waarheid is te eenvoudig en te waar, dan dat zy genade vinden zou in de oogen der niet door 't volk gekozen leden der Kamer. En men bedriege zich niet door de meening dat eene verandering van ministerie iets goeds zou opleveren. De zoogenaamde behouders, eenmaal weêr op 't kussen gebragt, zullen - als vroeger - zich zóó inspannen - niet om aan 't arme volk te denken - maar om op dit kussen te blyven, dat er weinig kans is op wettelyke (ik zeg niet wettig) wys hieraan iets veranderd te zien.
Voor ik afstap van deze afdeeling in myn schryven (dat er veel ligt aan de verkeerdheden in de huishouding van den Staat) moet ik alweder verklaren dat ik kort moest wezen, en niet heb gedaan dan aanstippen. Ik heb my moeten inspannen om niet meer te zeggen.
2. ‘Er kan van dat verkeerde veel worden uit den weg geruimd.’
Wel zeker! En 't hoofdmiddel is eenvoudig: ‘Vrye en algemeene verkiezingen.’
De invloed der aan eene party verkochte dagbladen behoort te worden gefnuikt. En dit zou geschieden zoodra het volk meêsprak over zyn eigen zaak. Men zou dan namelyk zich niet meer met ingewikkelde staathuishoudkundige kwestien bezig houden (ingewikkeld alleen om niet begrepen te worden, want de waarheid is eenvoudig) het volk zou stemmen voor iemand die, naar zyn meening, in staat en genegen was invloed uitteoefenen op de regering, ten voordeele van dat volk. Niet ‘liberale’ beginselen, niet ‘behoudende’ beginselen zouden op den voorgrond staan ter aanbeveling van de candidaten, men zou van den mandataris vorderen dat hy de werkelyke behoeften zyns lastgevers kenbaar maakte aan 't bewind. En menig aanstaand lid der Kamer zou 't zyn medeleden, de tribune, den snelschryvers en den lezers van 't byblad makkelyk maken door als een tweede Cato (maar met meer grond) in plaats van lange redevoeringen dit ééne woord te zeggen: ik voor my, ik blyf er by dat de ellende des volks moet worden uitgeroeid.’
De verkiezingen vry en algemeen. Over de bespottelykheid der geheel conventionele regeling van 't kiesstelsel, de geheel willekeurige verdeeling in kiesdistricten heb ik geschreven in myn Ideen.
Ik ben tegen het parlementair stelsel. Het is eene fictie, die daarom zooveel te nadeeliger werkt wyl een deel der natie op die zoogenaamde vertegenwoordiging vertrouwt en dus minder let op de daden der regering dan zy doen zou als zy zich niet vertegenwoordigd waande. Een volk kan niet vertegenwoordigd worden met stemmen (wel door opinien, maar de wyze hoe dat geschiedt doet hier niet ter zake.) [†] De laatste 22 woorden zijn in zwart doorgehaald. (G.S.)
Nu echter het parlementaire stelsel eenmaal is ingevoerd, behoort die fictie zoveel mogelyk te gelyken op werkelykheid. Benadering is mogelyk, als is dan de waarheid onbereikbaar.
Wanneer men 't byblad leest, en zich by elke redevoering, by elk woord, de vraag voorlegt: ‘Geacht lid, heeft het volk U opgedragen dat te zeggen, zóó te spreken? Dan is 't antwoord altyd: neen! Maar zeker zou 't antwoord op die vragen ja zyn als zoo'n ‘geacht lid’ verbetering eischte in de ellende des volks.
De leugen der verkiezing moet ophouden.
Van de 72 leden der Kamer zyn er hoogstens 3 of 4 by 't volk bekend, en dan nog maar zeer oppervlakkig. En 't is natuurlyk! De eigenschappen die noodig waren om in een provinciaal of stedelyk clubsje te worden aangezien voor zoo ‘byzonder achtenswaardig’ zyn geheel iets anders dan wat er vereischt wordt om den volksman te vormen, en de geheele verkiezing staat gelyk aan de zotterny die er liggen zou in de benoeming tot admiraal van iemand dien eenige boeren zoo goed hadden zien roeyen in een sloot.
Waar zyn de admiralen, vraagt ge? Wel die zullen verschynen zoodra er naar admiralen wordt uitgezien, en zoodra er by algemeene verkiezingen algemeen bekende hoedanigheden zullen noodig wezen.
Tot zoolang is 't degraderend en moeielyk te concurreren met dorpsrenommée. -
De Heer van Hall is bekend. De Heer Rochussen is bekend. De Heeren Groen, Thorbecke en misschien nog een paar zyn bekend maar overigens bestaat het parlement uit coqs de village.
Algemeene verkiezingen dus. Afschaffing van den census die bespottelyk is en in principe en in toepassing.
In principe. Zóóveel veronderstelde welvaart geeft regt om invloed uitteoefenen op de welvaart. Dus de arme drommel die juist zoo noodig had om tot welvaart te geraken, wordt uitgesloten. Hebben schipbreukelingen die aan boord zyn van 't zinkend wrak minder regt om hulp te roepen dan zy die half of heel gered zyn? Mag iemand die meer honger heeft dan een ander niet roepen om voedsel?
En in toepassing: Heeft de beschaafde man die zich intellectueel ontwikkelde maar (juist ten gevolge daarvan misschien) 't niet zoover bragt dat hy mag meêkiezen, minder regt tot deelname aan de publieke zaak dan de woekeraar of de kastelein van 'n meisjeswinkel?
En is 't billyk dat menig marskramer op 't platteland mag meêspreken en de met hem gelykstaande winkelier in een stad niet, wyl er voor de woonplaats van den laasten een hooger census is voorgeschreven?
De zotterny der kieswet springt al terstond in 't oog door dit eene staaltje dat er minder wordt vereischt om lid van de Kamer dan om kiezer te zyn! Deze omstandigheid alleen zou voldoende wezen om de diepte te peilen van de inzigten der Heeren die ons met de Kieswet hebben gedoteerd (Thorbecke?) -
By algemeene verkiezingen zou men niet telkens nulliteiten zien verheffen op den ministerstoel, want het beter gehalte der Kamer, zou andere tegenspraak vereischen, of andere toelichting dan er nu meestal wordt gegeven van de groene tafel.
Zou een Betz (minister van finantien, van finantien!) hebben durven terugkomen na flink uitgelagchen te zyn over zyn onkunde? Zou Thorbecke kunnen volstaan met z'n ambiguiteiten als er mannen tegen hem over stonden die de puntjes wisten te zetten op de i's? Zou een Kamer die wat beduidde zich laten afleiden van den waren toestand in Indië, door een langgerekt verhaal over 't Kadaster waar niemand naar vroeg? -
De verkiezingen zooals ze thans worden uitgeoefend, waarborgen den triomf der middelmatigheid. -
Hoe de verkiezingen behooren te worden gereglementeerd te worden hoort thuis in een Kieswet die ik nu niet schryf. Ik geef slechts op: de hoofdtrek dat is algemeenheid, opdat het volk meêspreke dat gebrek lydt. -
3. ‘Of het van onze zyde oorbaar en pligt is pogingen aantewenden tot verbetering?’
Ja! Ik zeg ergens in myn Ideeen: wie een redenering moet voortzetten tot de laatste zinsnede toe, heeft verkeerd geredeneerd’ of iets dergelyks. Ik hoop niet veel woorden noodig te hebben u te overtuigen van de oorbaarheid en 't pligtmatige van onze zyde iets te doen dat leiden kan tot verbetering. Velen hebben waarschynlyk opgemerkt wat wy opmerkten. De minachting voor de wyze van bestuur is algemeen. Even algemeen is de malaise in 't land. Niemand beaamt de troonreden die van welvaart spreken, noch de ‘verblyding’ der verslagen die zich verheugen in smeer!
Maar niemand spreekt. Ieder meent alleen te staan. Er is behoefte aan initiatief, aan voorgaan.
Wie tot die overtuiging gekomen is zou misdadig handelen door voortdurend zwygen meêtewerken aan de algemeene achteruit-gang, en op de betuiging die men in zulk geval later vaak hoort: ik wist het reeds lang! past het verwytend antwoord: dan ware 't uw pligt geweest ter zyner tyd de handen uittesteken! -
Van boven af, van regering van de Kamer verwachte men geen herstel. De banier waaronder regering strydt en volksvertegenwoordiging is leugen, en streven naar waarheid zou een doodvonnis wezen voor wie aan onwaarheid hun bestaan, hun rang, hun waardigheid verschuldigd zyn.
De Heer Thorbecke noemde 't woord ‘besmetting’ ja. Maar wanneer? toen hy optrad! toen 't kon worden verondersteld te doelen op zyn voorgangers. Nu te erkennen dat er ‘besmetting’ heerscht in de Staat ware zich zelf een slag in 't aangezigt geven. -
Neen van kamer en bewind is niets te wachten dan leugen.
Uit het volk, ten behoeve van 't volk moet de stem opgaan. En krachtig, forsch, gesteund door algemeenen byval die des noods laat gissen dat er daden gereed liggen achter woorden.
Zonder dit toch zou alles ydel zyn. Men weet in den Haag te goed wat ‘woorden’ zyn, om dááraan veel te hechten. -
Vóór alles is noodig de kracht van vereeniging. Sedert jaren sta ik in den stryd dien ik voer, alleen. Men heeft my toegejuicht en berispt, verheven en gesmaad. Eindelyk heeft men in zwygen een makkelyk middel meenen te vinden om my te smoren.
In zwygen en belemmeren van de pogingen die ik deed om... te blyven leven.
Dit zou niet geschied zyn als er zamenwerking was geweest, en als zy die toejuichten hadden begrepen dat er daden noodig zyn. -
Het is onze pligt en zelfs nu we zoover zyn onze roeping pogingen aantewenden tot herstel van de algemeene zaak. En de middelen? Ziehier. Wy moeten trachten personen tot elkander te brengen die 't met ons eens zyn in de stellingen:
‘dat er in de huishouding van Staat veel is dat nadeelig werkt op het welzyn des volks’ -
‘dat er van dat verkeerde veel kan worden uit den weg geruimd’ - ‘dat het oorbaar en pligt is voor ieder die dat inziet pogingen aantewenden ter verbetering
is alles hier beroerd? neen. Vergelyking (* dit laaste uitbreiden)
‘dat het daartoe vóór alles noodig wezen zal aantedringen op algemeenheid van verkiezingen, om de vertegenwoordiging minder fictief te maken. -
De byzonderheden zullen later kunnen worden vastgesteld. Eerst sympathie van indruk, overeenstemming van doel, en dan volgt de beraming der middelen van zelf. -
Gy moogt dit schryven - zeer ongekleed en slordig maar juist daarom misschien bruikbaarder - laten lezen waar ge wilt. Misschien is 't U een hulpmiddel om te onderzoeken by wien wy zouden kunnen rekenen op medewerking.
Ik schreef au courant de la plume. En zóó moet myn geschryf beoordeeld worden. Het is geen verhandeling, geen preêk, geen boekerig stuk, 't is een praatbrief die U misschien kan dienen tot punt van uitgang, dat is alles.
Adieu
t.a.v.
Douwes Dekker
Er zyn weinig bladzyden in dezen brief die niet aanleiding geven zouden tot beschouwingen die 'n deel zouden vullen. Ik weet dit wel. Maar als voorloopige opening van onderhandelen staat er genoeg in. -
Ik heb geen tyd gehad om twee voorname dingen aanteroeren. De vragen:
‘Wat de natie geniet van Indie? Niets of byna niets. &
‘Hoe de kapitaalvorming in den tegenwoordigen toestand op kunstmatige wyze, nadeelig werkt op de nyverheid.
O, er is veel meer!