Lijst van brieven op datum
8 augustus 1863
van
Multatuli
aan
Mimi Douwes Dekker (bio)
Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)
8 augustus 1863
Brief van Multatuli aan Mimi. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (M.M.)
Deze brief is aanvankelijk niet verstuurd, maar werd volgens Mimi verzonden in de brief van 9 augustus 1863 (zie Brieven VI, blz. 230).
Zaterdag morgen lieve Mimi, Ik zend je hierby Mevr. B's brieven terug. Ik vond het lief dat je ze my zond. Ik wou geheel indringen in alles wat je aangaat. Daarom ook wachtte ik een brief van je, anders dan ik nu gekregen heb. In godsnaam!
Je laaste woord is: 't is zoo hard! Dat is zoo niet Mimi, ik ben zeer, zeer gevoelig, vooral omtrent u.
Ook zend ik je Marie's briefje dat den vorigen keer te laat kwam. Ik weet niet regt waarom ik zou moeten wachten met schryven. Ook niet waarom ik je niet zien mag? Ook weet ik nog niet of ik niet voor Woensdag in A. kom. 't Zal aan u staan te weigeren my te ontmoeten.
Verwacht van my noch dwang noch hoon, zooals bij u de voorwaarde schynt om lief te hebben, en te volgen. Die zinsnede kenteekent de heele positie. Zóó staat er:
‘en als hy my heeft weggezonden òf door dwang òf door hoon, dan zal ik hem toonen dat ik ook hem liefheb.’-
Wegzenden, dwang, hoon... en daarop volgt van Uw zyde: liefde? - Jammer dat er bystaat: ‘ook’. Dat woordje is nog te veel, en er moest een zwaar toonteeken op: hèm. Ja mimi dat: ook is teveel.
Neen, Mimi, ik wil geen offer. Een traan van u maakt my radeloos, en dat weet je!
Ik wil geen offer. Of 't een proef was? O god, neen! Ik schryf u naar den indruk van 't oogenblik, en meen al wat ik zeg. Een proef? komedie met u, Mimi?
Maar wel doet myn gloeiend entiérisme nu 't effect van een proef. Je zegt: ‘als 't een proef is, zal ik dien goed doorstaan.’ Dat vind ik niet. Ik vind dat je my tot een barbaar maakt, en je weet heel goed dat ik dat niet ben.
Ook dat andere - zinnelykheid! Je bent bedroefd over myn brief die juist aantoont hoe open en rond ik myn gemoed voor je bloot leg. Geen schyn van omweg, geen valsheid, geen verleiding, geen ver-lokking. Zoodra ik een beeld in myn gemoed heb dat my daartoe aanspoort, zal ik, ik zelf, je waarschuwen voor myzelf. Ik zou je 't lot schetsen van 'n meisje dat zich verzette tegen de domme kracht der wereld.
Ik geef je alles wat er in my is, en vraagde niet eens of je 't goed vond of leelyk. Ik gaf je myn indrukken, met de drukfouten, ongecorrigeerd. Daartoe drong my de eerlykheid myner liefde die geven wil. En met pruderie schryf je daarop: 't Maakt me bedroefd! foei!’ - Wat zou daaruit volgen? Dat ik zou moeten denken, nadenken: ‘dàt kan ik haar zeggen, dàt niet!’ Ik zou moeten schiften! Och ik heb u zoo geheel lief, en wou zoo graag je alles geven wat er in my omgaat!-
Ik noodig je in myn woning, en met innige gemeenzaamheid leid ik je in de slordige (maar schilderachtige!) achterkamer, en jy, Mimi, jy houdt den zakdoek voor den neus en roept: ‘Wat is 't vuil hier!’ Zóó is het! Meisje!-
En je weet hoe ik je vereer! Je weet heel goed dat die gemeenzaam heid niet is minachting, maar zucht om je eigen te maken in uw eigen huis, myn hart!-
Ook weet je hoe heilig je my zyt. O, - in die vergelyking van de achterkamer - je weet hoe ik na je daarin gebragt te hebben, myzelf zou geven als voetenbank, liever dan dat je liep op besmetten bodem. Je weet, Mimi, dat je in alles by my veilig wezen zou, en dat ik schromen zou je kleinen vinger aanteraken zonder uw wil.
Je kunt weten dat ik fyn ben en gevoelig en delicaat, en je schynt de eerlykheid myner uiting te nemen voor grofheid.
Dat vind ik niet lief van U. Ik ben gewoonlyk goed, zelfs voor iemand die ik niet liefheb. Als publiek, verwar je de vryheid die ik predik, met de vryheid die ik my zelf toesta.
Mimi, ik geloof niet dat veel vromen zoo vroom zyn als ik.-
Gister schreef ik naar huis. En aan Everdine, èn aan Charlotte schreef ik alleen over U. Ik kòn niet anders. Ik heb Everdine verzocht je te schryven dat ik je zoo lief heb. Aan háár heb ik myn hart geopend. Dàt zou de wereld vreemd vinden, niet waar? Aan háár! en verdien ik dan beoordeeld te worden naar wereldse wysheid?-
Uw briefje van gister beneemt my allen moed. Het offer dat je brengen zou, drukt my. O, en frédi, die je noodig heeft! Ikzelf vind beter dat je niets offert. Er is niets van: ‘Merci Sire!’ in je toon. Neen, 't was geen bestudeerde proef - denk nooit aan een omweg met u, dat zou my een erge zonde wezen - maar wèl kan ik uw antwoord aannemen als bewys dat de proef zou mislukt zyn, als ik er dat meê bedoeld had.-
Wat nu? Mimi, ik kan niet buiten je. Of ik liever wilde dat je stierf? vraag je? Ik geloof ja!-
‘Wees niet boos,’ zeg je. Neen boos ben ik niet, maar wel voel ik bittere smart. Ik hoopte op een innigen brief vol hart en ziel, en in plaats daarvan, dàt!
Je weet heel goed dat ik je smart niet dragen kan, dat één woord van u, zóó'n woord! - my stom maakt, en krachteloos. Ik ben te bedroefd om meer te schryven. Breng my geen offer, niets, en nooit! My zou 't geen offer wezen alles te geven voor u ik kan niet schryven. Ik verzoek U niets plats van my te denken.
Ik geloof toch dat ik boos op je ben en dat doet myzelf zoo zeer.
Ed