Lijst van brieven op datum
1 januari 1863
van
R.C. d' Ablaing van Giessenburg (bio)
aan
R.J.A. Kallenberg van den Bosch (bio)
Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)
Brieven en dokumenten
1 januari 1863
Brief van R.C. d'Ablaing van Giessenburg aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch, te Breda. Fragment. (Kopieboek 1, blz. 619-620. M.M.) Zie omtrent Jan Douwes Dekker de brieven van 17 oktober en 2 november 1862 (VW X, blz. 699 en 701).
De Heeren A. Lacroix Verboeckhoven en Co. gaven een paar weken geleden een uitmuntend rationeel werk in het licht, onder den titel: Qu'est-ce que l'Homme? Qu'est-ce que Dieu? door Poulin. De schrijver heeft den moed in duidelijke bewoordingen, zonder reserves of wijsgeerige verwikkelingen God weg te redenéren. Omtrent het groote verschil dat hij stelt tusschen de drijfveer tot handelen bij de dieren en bij de menschen, ben ik het niet met hem eens. Ik heb mij voorgenomen daarover met hem in correspondentie te treden; zijn adres is mij reeds geworden. Ik heb veel over dit onderwerp nagedacht, vooral ten behoeve der ‘Pensées et Réflexions d'un Libraire, die ik sedert jaren onder handen heb, en die Dekker op het denkbeeld hebben gebragt voortaan zijnen arbeid te gieten in den vorm van Ideeën.
De finantiele toestand van Dekker is steeds zeer moeijelijk. In stede hem in staat te stellen een jaar lang rustig voort te arbeiden, zooals zijn broeder mij persoonlijk beloofd had, heeft deze hem drie maanden lang te 's Hage opgehouden, hem het voorschot op de winst der uitgaven door mij voor hem bezorgd, nutteloos doen verteren, en hem, en moyens, den tijd doen verliezen, dien hij noodig had tot schrijven en in het licht geven van eenen tweeden bundel Ideen. Dit verlies van tijd representeert voor hem niet minder dan het verlies van het levensonderhoud voor hem en de zijnen gedurende de helft van het jaar 1863. Jan wist dit, en - geene week nadat hij Eduard gemagtigd had zijner vrouw de verzekering te geven, dat zij voortaan weder met hem vereenigd kon leven, zonder dat hij na het hartelijk afscheid ‘tot wederziens’, dat de broeders op dien dag van elkander namen, zijner belofte getrouw Eduard teruggezien had, zonder op zijn of op mijn schrijven te antwoorden, - vertrok hij naar Indie, stilzwijgend, alsof hij mij, en zijne beloften zijn broeder en de verzekeringen hem gegeven, alles wat gedurende drie maanden lang voorgevallen, besproken en beschreven was eensklaps uit zijn geheugen had gevaagd. - Wat de redenen van deze handelwijze mogen geweest zijn, begrijpen wij niet.-
De toestand van Dekker is daardoor echter op het oogenblik volmaakt als die, een jaar geleden. - Een paar zijner vrienden en ik hebben thans het plan eene circulaire te lanceren, om in stilte op eene hem meer waardige wijze dan de annonces en brochures van Hagiosimandre door vele kleine bijdragen uit alle oorden des lands de som bij elkander te brengen, gevorderd om hem een jaar huiselijke rust en ongestoorde gelegenheid tot arbeid te verschaffen. Wie kan, wil en moet echter de onderteekenaar zijn, om zulk eene oproeping gehoor en goed succes te verschaffen? - Wij zijn steeds zoekende. - De sympathie met de werken van Dekker is kwantitatief veel minder, doch kwalitatief méér geworden, sedert de nieuwsgierigheid voldaan is, en in weerwil zijne hevige uitvallen velen afgeschrikt hebben hem te lezen. Door die meerderheid zijner vroegere vereerders verworpen, worden zijne denkbeelden toch veel gelezen, veel besproken, veel verwerkt en veel voortgeplant. Even als in den tijd de St. Simonisten oefent hij grooten invloed uit door, - of in spijt van - zijne ‘shockings’ - wie zal het beslissen. - Hierover nader.-