Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

25 november 1861

van

Multatuli

aan

R.C. d' Ablaing van Giessenburg (bio)

 

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

25 november 1861

Brief van Multatuli aan R.C. d'Ablaing van Giessenburg. Dubbel velletje postpapier, tot het midden van blz. 3 beschreven. Op blz. 4 geadresseerd: Mr. R.C. Meijer libraire editeur Vijgendam Amsterdam, en gestempeld: Bruxelles 25.11.61. (M.M.)

Waarde Meijer!

Sedert ik bij U afscheid nemende dat ding van Hagiosim. bij mij stak, tot heden, heb ik niets gedaan dan mij zelf afvragen of ik het moest laten doorgaan zonder protest? Ik las het in de vigilante, en ware 't niet geweest uit vrees weêr vasttevriezen in Amsterdam, na zoolang te vergeefs beproefd te hebben naar huis te gaan, dan zou ik terug gekeerd zijn, om met U te bespreken wat ik te doen had.

Gij weet de transes waarin ik maanden lang verkeerde. Het aanbod van den Heer Broens werd door mij à contrecoeur goedgevonden, maar ik had een ander idee van de uitvoering. Ik zag dadelijk in dat die oproeping van Hagios. net voldoende was om mij te compromitteren en niet voldoende om mij onafhankelijk genoeg te maken tot het herstellen van mijne positie die ik door dat stuk verschrikkelijk geébrêcheerd vind. De slotsom was telkens dat ik wachten wilde tot ik iets van den uitslag hoorde om daarna te bepalen wat ik doen moest. Ronduit gezegd is de zaak zóó: de Som moest beslissen of het de moeite waard was mij zóó ten toon te stellen!

Het kost mij veel dit te erkennen voor mijzelf en ook om 't U te schrijven maar ik tracht dat degoutante idee te palliëren met de bedenking dat ik als de bedelpartij genoeg opbragt om mij in staat te stellen eenigen tijd rustig te werken, dan in staat zou zijn (of beproeven althans) om de breuk te heelen die ik voel.

Enfin, ik wachtte - en tot nog toe doe ik niet anders dan wachten.

Ook 't schrijven aan Broens viel mij moeijelijk. Wat hij deed, deed hij uit welwillendheid, en ik zag er tegen op hem te zeggen dat de heele zaak mij repugneerde. Eene schitterende uitslag alleen had het kunnen goedmaken.

Nu vraag ik U wat ge er van denkt? Sietske schrijft mij: ‘M. heeft U zeker geschreven over dien hartelijken brief van dien Heer uit 's-Hertogenbosch?’ Maar zegt ze er bij, de sympathie met Uwe zaak moet algemeener worden etc.’ Dit moet ze van U hebben, en 't is mij dus een indice dat de uitslag van Hagios' brochure onbevredigend is: Schrijf mij s.v.p. wat ge er van weet en of ge mij raadt aan Broens zelf te schrijven. Ik zie er tegen op.

-Ik woû zoo graag bij U uitgeven, doch zou om te kunnen arbeiden een home moeten hebben, met wat zekerheid het te behouden. O, had men mij daartoe in staat gesteld!

Tot mijne groote verwondering heeft Sietske mij geschreven dat Uw kindje gestorven is. Ik had namelijk begrepen dat het niet geleefd had. In godsnaam!

Wij zijn wel. Sietske schrijft heel hartelijk en dankbaar over U. Adieu, groet Uwe vrouw en Uwe moeder.

Uw vriend,

D.D.

Hoe zijn de voorletters van Broens?

Ik beweer nog dat het goed zou gaan als ik bij U uitgevende, elke week een paar vel leverde, als ik maar kans zag een half jaar te leven. Dat 's een vervloekt ding. -