Multatuli.online

Lijst van brieven op datum

11 september 1861

van

Multatuli

aan

Tine Douwes Dekker-van Wijnbergen (bio)

 

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

* Waarschijnlijk 11 of 18 september 1861

Brief van Multatuli aan Tine. (Brieven V, blz. 125; Brieven WB V, blz. 94). Volgens Mimi ontbreekt het slot.

De bespreking staat in de Middelburgsche Courant van 5 september 1861.

Woensdag.

Lieve beste hart! Ik heb een paar dagen gewacht met schrijven. Ik wachtte zooals altoos op iets goeds, op eene beslissing (ik weet nog niets). Bedenk altijd dat gij beter schrijven kunt dan ik. Uw schrijven over de kinderen en over onschuldige pierewaaijerijtjes doen mij altijd genoegen, en mijn getob en gewurm is vervelend. Ja zelfs 't is niet eens goed dat ik altijd alles vertel, dat dan ook onmogelijk is. Dagelijks heb ik andere indrukken, andere uitzigten. Telkens verandert mijn stemming en je weet zelve hoe ellendig 't is als er brieven weg zijn met hoop als 't dan weer tegenslaat. Ook 't omgekeerde is zoo verdrietig. Als ik vandaag slecht gestemd ben en ik schrijf in zoo'n bui ga jij weer dagen achtereen gebukt onder zoo'n stemming. Je weet zelve hoe ik mij haast (als ik iets wezenlijk goeds heb - de hoofdzaak is helaas altijd geld -) hoe ik mij dan haast je dat mee te deelen.

't Is bitter verdrietig dat Gunst geen geld kan krijgen. Het ergste is dat ik aan hem vast ben, door 't geen hij mij successievelijk heeft weten te bezorgen. Dit maakt het zoo moeijelijk bij anderen te gaan, en toch heb ik geld noodig. 't Loopt in een kring rond. Ik moet geld hebben om te kunnen werken, en eigenlijk zou ik moeten werken om geld te krijgen. Dat valt mij op 't oogenblik moeijelijk, want ik wil en moet eerst naar huis. Ik ben geagiteerd als ik aan u en de kinderen denk. Ook verveelt 't mij hier. Ik wil weg.

Om je nu al de pogingen te beschrijven die ik uitdenk en in 't werk stel, is onmogelijk. Je weet hoe 't daarmee gaat. Ik loop en zit heele dagen te denken. Als er wat lukt haast ik mij 't u te doen weten. De hoofdzaak is: ik wil naar huis. Begrijp nu dat ik daarvoor noodig heb 1o. hier afbetalen (anders snij ik mij eens vooral 't terug komen af) en dan nog wat in de hand om thuis niet dadelijk in nood te zitten. Maar ik heb toch hoop, wees maar niet verdrietig.

Uw verlangen naar 't effect van de minnebrieven is natuurlijk. Maar men is bang. In een haagsch voddig blaadje word ik hevig aangetast, doch in de Utrechtsche en Middelburger Courant verdedigd. Ik zend u die. Maar let eens op hoe de Utr. en Midd. Couranten die alles zaamgenomen voor mij zijn, gedurig door reserverende tusschenzinnen zich trachten te dekken en daardoor juist bewijzen wat de middelburger zegt: ‘de dag is nog bij lange niet aangebroken dat men zich durft neerzetten tot het rustig opmaken der conclusiën.’

(N.B. 't is geen kleinigheid zóó te schrijven dat recensenten die anders nog al verwaand zijn hun oordeel niet durven uitspreken!) Maar begrijp nu dat juist die weifeling, die vrees mij sterk maakt. Als de minnebrieven geen diepen indruk maakten zou men zoo bang niet wezen er over te spreken. Ten slotte barst het toch los. Zoo iets moet broeijen. Men begreep den M.H. (die veel eenvoudiger is) in 't begin ook niet. (Ik heb in de Midd. C. ††† gezet waar de recensent een tusschenzin of reserve gebruikt! 't Is komiek!)

Maar nu kreeg ik gister avond een briefje van Gunst waarbij hij 1o. mij 't manuscript aanbiedt van eene recensie voor den Dageraad, zeer gunstig, doch ik vind er weinig talent in, en de schrijver dwaalt te veel af op terreinen die eigenlijk de minnebrieven niet raken. Enfin! Maar gunstig is het. Als 't gedrukt is zal ik je dien Dageraad zenden. 2o. Schrijft hij mij dat men in Rotterdam van plan is een adres aan de 2de Kamer te rigten om haar te wijzen op den M.H. en de Minnebrieven. De steller zal zijn de heer I.T. Dutillieux.

Meer weet ik er niet van. Ook niet wat dat zal kunnen uitwerken. Maar een ding is zeker als dat gebeurt dan komt zoo'n adres in de couranten en de minnebrieven moeten dan overal besproken worden, en er zal roering komen.

Maar alles geeft mij minder dan op 't oogenblik: geld! Als ik dat heb zal ik zelf wel de noodige roering maken.

Alles wat je mij schrijft over de kinderen doet mij innig aan. Ja, heerlijk om Edu de gymnastie te laten leeren, 't is het nuttigste wat er is. Maar kan men die lessen bijwonen? Ik wou dat je eerst zag hoe het gaat. 't Spreekt vanzelf dat we die fr. 12 's maands er graag voor over hebben. Waar alles vandaan komt komt dat ook vandaan. Weldra zal er meer noodig wezen voor 't lieve kind. Ja ik hoop ook dat we gaauw middelen zullen hebben om te beginnen met muziek. Non moet later ook gymnastie leeren. Maar, hoor eens, ik wou graag voor Edu begint nog zijn naveltje eens laten onderzoeken, ik heb nog altijd vrees dat daaraan iets mankeert. Ik hoorde verleden dat zoovele kinderen navelbreukjes krijgen omdat de streng te kort is afgeknipt. Dat...